Samenvatting handboek
Hoofdstuk 1 - Inleiding
1. Begripsbepaling
Hier wordt de Westerse filosofie behandeld vanaf haar begin in de zesde eeuw
voor Christus tot de verovering van Alexandrië door de Arabieren in 640 nC.
2. Methode
Doxografie (letterlijk ‘beschrijving van meningen’). De weergave van de
meningen van voorgangers diende een filosofisch doel: de identificatie en
analyse van filosofische problemen en het vinden van een nieuwe oplossing.
Tegenover deze vormen van filosofische geschiedschrijving plaatst men wel de
zogenaamde historisch-kritische geschiedschrijving van de filosofie. Bij dit type
geschiedschrijving, waartoe dit boek behoort, bestaat vrij algemene
overeenstemming over uitgangspunten en benadering, en daardoor ook over de
uitkomsten.
- Het hoort bij de studie van dit denken te achterhalen welke problemen zij
belangrijk vonden, en voor welke oplossingen zij zich inspanden, ongeacht
of hun problemen en oplossingen voor ons even belangrijk zijn — al is ook
dat zeker niet onmogelijk.
3. Sitz im Leben
Onder de voorsocratische denkers bestond nog niet echt schoolvorming, een
uitzondering was de Pythagoreïsche school, die zich in Zuid-Italië ontwikkelde tot
een secte met een brede aanhang.
- ...het idee van een gemeenschap van filosofisch gelijkgestemden was
vermoedelijk geïnspireerd op de leefgemeenschappen van de
Pythagoreërs. Plato’s school werd op haar beurt in globale zin het
voorbeeld voor de scholen van Aristoteles, Epicurus en de Stoïcijnen.
- Er vindt dus na de laat-hellenistische diaspora weer een zekere
institutionalisering in filosofische centra plaats.
In de Romeinse wereld leefde er lange tijd groot wantrouwen jegens de Griekse
filosofie, waarvan gevreesd werd dat ze de inheemse gebruiken (mos maiorum)
ondermijnde.
4. Bronnen en genres
Dit alles maakt de geschiedenis van de antieke wijsbegeerte tot een incomplete
puzzel met talloze stukjes.
,Zo zijn we voor alle presocratici en voor de oude Stoa geheel aangewezen op
berichten in latere auteurs van wie het werk wel is overgeleverd. Hierbij kan het
gaan om letterlijke citaten, soms van aanzienlijke omvang: zogenaamde
fragmenten. Als een bron-auteur in eigen woorden informatie bevat over de leer
van een filosoof spreken we van een testimonium.
Leerdicht: De filosofen Parmenides, Empedocles en Lucretius benutten het oude
genre van het leerdicht, met Hesiodus als groot voorbeeld, voor de filosofie. De
kenmerken van het genre (metrum, woordkeus, beeldspraak, verwijzingen naar
mythen)...
Prozaverhandeling: Hoewel dit genre in het Hellenistische tijdperk belangrijk is
geweest (Chrysippus, Epicurus) is het binnen de overgeleverde filosofische
literatuur betrekkelijk zeldzaam.
Brief: De brieven op naam van Plato zijn waarschijnlijk maar zeer ten dele van
zijn hand.
Dialoog: Informatie over Socrates en Plato ontlenen wij met name aan de
dialogen van Plato.
Collegemateriaal: Aristoteles schijnt fraaie dialogen te hebben geschreven, die
vrijwel geheel verloren zijn gegaan. Wat wij bezitten is materiaal, in verschillende
stadia van bewerking, voor zijn colleges
Bio-doxografie: Dit genre wordt met name belichaamd in Leven en leer van
beroemde filosofen door Diogenes Laertius’ (derde eeuw nC), die van de meeste
ons bekende filosofen een vaak anekdotische levensbeschrijving (biografie) laat
volgen door een geordend overzicht van hun leer (doxografie).
Commentaar: Door een veranderende visie op traditionele teksten van allerlei
aard komt in de late oudheid het filosofisch commentaar in zwang: daarin kan
men laten zien hoe de eigen visie teruggaat op de enige ware traditie.
- De meeste commentaren betreffen werken van Plato en Aristoteles en
getuigen van de voortgaande belangstelling en verwerking van hun
gedachtengoed.
5. Tijdbalk
Presocratici VI –V voor Christus:
- Deze filosofen, die anders dan hun verzamelnaam doet vermoeden ten
dele Socrates’ tijdgenoten zijn, houden zich voornamelijk bezig met
natuurfilosofie. Zij stellen de fundamentele vraag naar het principe of de
principes van de gehele kosmos zonder genoegen te nemen met
traditionele mythologische antwoorden.
Klassieke periode: Socrates, Plato, Aristoteles 450–322 vC:
, - Het publieke optreden van Socrates met zijn vragen naar de aard van
algemene ethische uitgangspunten verlegt het accent van de filosofie van
de kosmos naar het menselijk handelen.
- Aristoteles oefent fundamentele kritiek op Plato en ontwikkelt een
alternatieve visie waarin niet zozeer de niet-waarneembare werkelijkheid
van de Ideeën maar de waarneembare werkelijkheid om ons heen het
ijkpunt is.
Hellenisme 321 – I vC
- De Oude Stoa ziet de hele bewoonde wereld als het terrein van de mens.
Logica en natuurfilosofie staan in dienst van een invloedrijke ethiek waarin
het volgen van de redelijke orde van mens en kosmos richtsnoer is.
- Epicurus (Hedonisme) & de Sceptici.
Vroege keizertijd I vC – 240 nC
- In deze periode verandert het filosofisch landschap opnieuw, van een
doctrinaire strijd tussen de scholen naar een gemeenschappelijk zoeken
naar de ene universele waarheid.
Neoplatonisme 240–640 nC
- Het platonisme wordt door latere neoplatonici grondig gewijzigd , mede op
grond van hernieuwde lezing van de geschriften van Plato, Aristoteles en
hun commentatoren, maar blijft een alomvattende religieus geïnspireerde
filosofie.
6. Invloed
In de vroege Middeleeuwen gaat in het westen de directe toegang tot het Griekse
denken verloren.
- De filosofische verworvenheden van de late oudheid blijven gedeeltelijk
bewaard dankzij antieke teksten die in het Latijn waren geschreven, met
name werken van de kerkvader Augustinus (354-430) en de Romeinse
diplomaat Boëthius (480-524).
Tot op de dag van vandaag grijpen filosofen terug op de antieke wijsbegeerte, als
bron van inspiratie, als discussiepartner, soms als vindplaats voor inzicht dat
later verloren is gegaan.
Hoofdstuk 2 - Presocratici en Hippocrates
1. Presocratici
De geschiedenis van de Griekse filosofie laat men traditioneel — en in het
voetspoor van Aristoteles — beginnen in de zesde eeuw voor onze jaartelling, en
wel met Thales (ca. 585 vC) uit Milete aan de westkust van wat nu Turkije is. Wat
, hier begint is aanvankelijk natuurfilosofie, rationele speculatie over de fysische
werkelijkheid. Al in de oudheid werd het als een beslissende wending gezien dat
enige eeuwen later Socrates († 399 vC) zich toespitste op rationele ethiek.
- De term (presocratici) moet dus niet uitsluitend in chronologische zin
worden opgevat; tot op zekere hoogte duidt hij een mentaliteit aan.
De gedachte dat hemellichamen met hun jaarlijkse bewegingen het lot van
mensen beïnvloeden gaf aanleiding tot vastlegging van deze bewegingen over
jaren en zelfs eeuwen.
- Functie voor landbouw, kalender, feestdagen, navigatie; wel selectieve
kennis, te weinig systematisch. Te veel beschrijvend en te weinig
verklarend.
Wat zijn de belangrijkste elementen in deze mutatie van een pre-filosofisch naar
een (natuur)filosofisch wereldbeeld?
- Men kan hier van naturalisme spreken: de natuurlijke werkelijkheid wordt
uit louter natuurlijke elementen verklaard.
- ... proberen met zo min mogelijk verklarende factoren zo veel mogelijk
verschijnselen te dekken. Dit kan men reductionisme noemen, een
tendens die fundamenteel is gebleken in de ontwikkeling van de
natuurwetenschappen.
- Niet ten onrechte schrijft men de Griekse cultuur een competitief of
agonaal karakter toe (agôn is Grieks voor wedstrijd): latere denkers
streven er naar de resultaten van hun voorgangers te verbeteren.
2. Thales (c. 6e eeuw vC. zonsverduistering 585 vC!)
De eerste drie Griekse filosofen kwamen allen uit Milete, een stadstaat in de
kuststreek van Klein-Azië die Ionië werd genoemd; vandaar dat ze wel aangeduid
worden als Milesische of Ionische natuurfilosofen.
1.Thales’ voornaamste stelling is dat alles is voortgekomen uit water.
- De aarde drijft nu nog steeds als een soort vlot op het water van de oer-
oceaan waaruit ze ooit is voortgekomen.
2.Een tweede wapenfeit dat aan Thales wordt toegeschreven is het met succes
voorspellen (d.w.z. berekenen van het tijdstip) van de zonsverduistering van
585 vC.
- Net als aardbevingen werden zonsverduisteringen ook lang na Thales nog
door oppassende mensen gezien als interventies van een godheid, die
daarmee van zijn ongenoegen blijkgeeft. Maar als een zonsverduistering
berekenbaar is kan er van zulk ongenoegen moeilijk sprake zijn.
Met deze geleidelijke verwijdering van de goddelijke personages uit het drama
van de natuur presenteert de filosofie zich natuurlijk tot op zekere hoogte als een
alternatief voor het mythisch-religieuze wereldbeeld.