De tijd van ontdekkers en hervormers
5.1 De renaissance
Dankzij een opleving van de economie ontstonden in Europa vanaf de 11 de eeuw verstedelijkte
gebieden. Hier ontwikkelde zich een burgerlijke cultuur die vooral in Noord-Italië een hoog niveau
bereikte. Net als in de Karolingische renaissance van de 14 de, 15 en 16de eeuw ging de culturele bloei
vergezeld van een sterke belangstelling voor de culturele prestaties in de klassieke Oudheid. De
kunsthistoricus Giorgio Vasari vatte het begrip samen in het begrip renaissance. De stroming van de
renaissance van nabootsing en vernieuwing van klassiek erfgoed wordt humanisme genoemd.
Tijdens de renaissance was er sprake van een nieuw mens- en wereldbeeld. De Italiaanse elite kreeg
meer oog voor het aardse leven en menselijke behoeftes. Deze secularisatie in het denken werd
samengevat door het gezegde carpe diem (pluk de dag) te plaatsen tegenover het middeleeuwse
memento mori (gedenk te sterven). Belangrijk was hoe de mens zichzelf en de wereld kon
verbeteren: door zelfontplooiing en dienstbaarheid aan de stedelijke samenleving.
Historici van tegenwoordig zien geen scherpe scheiding tussen de Middeleeuwen en de nieuwe tijd
die humanisten meenden te kunnen onderscheiden, zij zien dat er meer sprake is van continuïteit.
Tijdens de middeleeuwen werd de erfenis van de klassieke oudheid immers ook hooggehouden,
zoals ook blijkt uit de Karolingische renaissance en de renaissance van de 12 de eeuw. De humanisten
zagen wel een kloof tussen hun wereld, de klassieke oudheid en de ‘donkere eeuwen’ daartussen.
Michelangelo
Michelangelo was superieur als schilder, beeldhouwer en architect. Michelangelo en zijn
vakbroeders werden niet meer beschouwd als ambachtslieden, maar als ‘kunstenaars’. Er
ontwikkelde zich een ‘hoge cultuur, bestemd voor de ontwikkelde elite, die afstand nam van het
gewone volk.
In de renaissance meende men dat ieder mens ‘een schepper naar het voorbeeld van de Goddelijke
schepper’ kon zijn. Door schoonheid te creëren verbeterde de kunstenaar-schepper als het ware
Gods onvoltooide schepping. Het doel van kunst was daarom niet alleen om te behagen, maar ook
om dichter bij de volmaaktheid van de mens en de wereld te komen. Dat was immers de taak die
God de mens had opgedragen.
Er ontstond een nieuwe kunststijl, geschilderde en gebeeldhouwde figuren kregen een ideale
lichaamsbouw. Het beeld van David in de stad Florence gemaakt door Michelangelo is hier een goed
voorbeeld van. Het monumentale beeld stond symbool voor de kracht van de stad. Ook
schilderkunst kreeg een opleving. Om realistische diepte in het schilderij te krijgen en om personen
en objecten in de juiste, driedimensionale verhoudingen af te beelden, werd de techniek van het
perspectief ontwikkeld. Deze nieuwe manieren van schilderen, beeldhouwen en bouwen hebben
een basis gelegd voor de kunststromingen die zich in de eeuwen daarna zouden ontwikkelen.
Het ideaal van de veelzijdige mensen als Michelangelo berust op het christelijke idee van
universaliteit: Wilde de kunstenaar in zijn werk Gods universum tot uitdrukking brengen, dan moest
hij zowel de schone kunsten als de schone letteren beheersen. Hij moest een uomo universale (een
universele mens) zijn.
Het humanisme
Behalve de klassieke architectuur en beeldende kunst gaven ook de klassieke letteren de
laatmiddeleeuwse cultuur een krachtige impuls. Zij die klassieke geschriften bestudeerden werden
,humanisten genoemd. Deze humanisten ontdekten dat er uit de klassieke werken van de oudheid
meer wijsheid gehaald kon worden dan men vroeger had gedacht, met name Aristoteles
(natuurfilosofie) en Galenus (geneeskunde) waren al vóór de renaissance gerespecteerd. Maar
dankzij de groeiende interesse in de klassieke oudheid werden ook werken van bijvoorbeeld Plato
dieper verkend.
Na 1450 begonnen de ideeën van Plato veel invloed uit te oefenen. Sommigen zagen de filosoof zelfs
als iemand die door God gestuurd was als voorloper van christus. Zijn theorie dat in de zoektocht
naar diepere waarheid goddelijke en mystieke inspiratie van grotere betekenis waren dan logica
beïnvloedde niet alleen het religieus denken, maar versterkte ook het magisch denken. Naast het
neoplatonisme trok het gedachtengoed van Cicero veel belangstelling. Zijn idee dat elke man actief
betrokken moest zijn bij de politiek van de stad werd algemeen gedeeld. Historici duiden dit aan met
de term burgerlijk humanisme.
Om meer mensen in contact te brengen met het klassieke gedachtengoed werden de originele
werken breed verspreid. Dit was vooral mogelijk dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst
omstreeks 1450. Met de economische en stedelijke opleving ontstonden scholen waarbij onderwijs
werd gegeven in klassieke geschriften. Aldus ontstond een nieuw schooltype met een niet-
theologisch leerprogramma dat studia humanitatis, de menswetenschappen werd genoemd.
Erasmus
De goorste en beroemdste humanist uit zijn tijd was Erasmus uit Rotterdam. Zijn tekststudies van
klassieke werken resulteerden onder meer in de Adagia, een verzameling van citaten met wijsheden
uit de Romeinse tijd. Ook schrijf hij Lof der Zotheid (1511) . Hierin drijft Erasmus de spot met
dogmatisch denkende theologen en machthebbers. Deze in enkele dagen geschreven bestseller
maakte Erasmus in een klap beroemd.
Erasmus wilde de katholieke kerk graag hervormen. Het werd zijn levenswerk om het christendom te
bevrijden van immorele en hebzuchtige kerkleiders. Erasmus wilde de kerk hervormen door terug te
keren naar de spirituele eenvoud van de vroegste christenen uit de eerste eeuwen na Christus.
Erasmus wilde gelovigen helpen bij hun terugkeer naar het zuivere geloof. Het eerste dat volgens
hem moest gebeuren was de publicatie van de vroegste Griekse tekst van het nieuwe testament. Na
een jarenlange studie van deze taal en met behulp van nieuwe methoden van wetenschappelijke
tekstkritiek volbracht Erasmus deze taak in 1516.
Gevolgen
Tijdens de renaissance werd het klassieke erfgoed in zijn volle breedte opgenomen in de
middeleeuwse levensbeschouwing. Van de stedelijke elite. Dit leidde tot een andere beleving van
religie, kunst en natuur en tot nieuwe gedachten over menselijke idealen. Hoewel we de breuk met
de voorafgaande tijd niet moeten overdrijven, herkennen we in de veranderingen elementen die
‘modern’ aandoen: meer dan voorheen is men zoekende, wil men grenzen verleggen. Deze
mentaliteit zien we terug in ontdekkingsreizen die vanaf het begin van de 15 de eeuw werden
ondernomen. Dorst naar meer wetenschappelijke kennis over natuur en mens zou vanaf de 16 de
eeuw leiden tot nieuwe manieren van onderzoek. Ook op kerkelijk gebied waren er grote
veranderingen. De onvrede onder gelovigen zorgden ervoor dat geleerden te rade gingen bij de
religieuze bronteksten. Het humanisme is daarom een brug naar de reformatie. Maar in plaats van
christelijk-humanistisch ideaal van een terugkeer naar de oorspronkelijke Bijbelteksten leidde de
reformatie tot een breuk binnen het christendom, met vervolgingen en godsdiensten als gevolg.
, 5.2 Ontdekkingsreizen
Toen Columbus zijn eerste reis naar Amerika maakte, waren de Portugezen al bijna een eeuw lang
bezig om de kust van West-Afrika te onderzoeken. Deze ontdekkingsreizen werden gefinancierd
door de koning; de drijvende kracht erachter was prins Hendrik de Zeevaarder. De Portugezen
vervolmaakten een nieuw scheepstype, het karveel. Het was niet groot, maar wel geschikt voor de
oceaanvaart én in staat om langs de Afrikaanse kust te manoeuvreren. Het belangrijkste motief van
de koning en de edelen die aan de expedities deelnamen, was aanvankelijk de strijd tegen de
moslims, die er zich in de achtste eeuw meester van hadden gemaakt.
Gewoonlijk laat men de ontdekkingstochten beginnen in 1415, het jaar waarin een Portugese vloot
de Marokkaanse havenstad Ceuta veroverde. Daarna bleven de Portugezen de Moren in Marokko
vanuit zee aanvallen. Daarbij voeren zij steeds zuidelijker en betraden zij onbekend terrein. Een
belangrijk doel werd de Goudkust ten zuiden van de Sahara. Tussen Marokko en dit West-Afrikaanse
gebied bestond een levendige handel over land in goud en slaven. Door via de zee deel te nemen
aan deze goud- en slavenhandel hoopten de Portugezen op economisch gewin ten koste van de
Moren. Na vele tochten bereikten zij omstreeks 1450 hun doel. Een ander resultaat van deze vroege
ontdekkingstochten was de kolonisatie van enkele Atlantische eilanden. Op de eilanden werden
plantages opgezet. Omdat het zware werk op deze plantages weinig kolonisten naar de eilanden
trok, werden vanaf de ontdekking van de Goudkust slaven uit West-Afrika ingezet. Het zou een
leerschool zijn voor de latere kolonisatie van Amerika.
Hoe zuidelijker de Portugezen kwamen, des te aanlokkelijker werd het om een zeeweg naar Indië te
vinden. Sinds mensenheugenis brachten Arabische tussenhandelaren Aziatische specerijen richting
Europa. Na de ontdekking van de Goudkust groeide de Portugese belangstelling voor een deelname
aan deze lucratieve handel. Uitschakeling van de Arabische tussenhandel zou goed zijn voor het geld
en de positie van Portugese handelaren op de Europese markt.
In 1488 merkte de Portugese gezagsvoerder Bartholomeus Diaz dat hij rond het zuidelijkste punt van
Afrika was gezeild. Hij gaf deze punt de naam ‘Storm-kaap’ maar zijn enthousiaste koning herdoopte
hem in ‘kaap de Goede hoop’.
Op 20 mei 1498 bereikten vier Portugese schepen Calicut in West-India. Vanuit deze stad
controleerden Arabische kooplieden de peperhandel op het Westen. Deze monopolypositie trachtte
kapitein Da Gama over te nemen, maar de Indische vorst was weinig onder de indruk van de
Portugese goederen. Met veel minder peper dan waarop was gehoopt vertrok de vloot weer
huiswaarts.
Portugezen in India
Het werd de Portugezen duidelijk dat de Arabische tussenhandel in Azie alleen met geweld kon
worden overgenomen. Inmiddels hadden de Iberiërs een nieuw scheepstype -de kraak- ontwikkeld,
dat hun de overhand gaf op de Arabische zeemacht. De kraak was zeewaardiger en had veel meer
scheepsruimte dan het karveel. Bovendien kon vanaf dit schip met zware scheepskanonnen worden
geschoten. Op Arabische en Aziatische schepen ontbraken die. Drie jaar na zijn vorige reis kwam Da
Gama met twintig oorlogsschepen terug, bombardeerde Calicut, versloeg een Indische vloot en
veroverde de stad. Nu werden zijn schepen wél volgeladen met peper, goud, juwelen en andere
geplunderde goederen. Onder leiding van de empire builder Alfonso de Albuquerque (1453-1515)
namen de Portugezen daarna kleine gebiedjes langs de belangrijkste Aziatische zeeroutes in bezit.
Hier stichtten zij geen kolonies, maar bouwden er versterkte handelsposten, factorijen (kleine
handelsposten) Omstreeks 1550 bezat Portugal tussen West-Afrika en Japan een keten van zo’n
vijftig factorijen. Behalve aan de directe zeehandel tussen Azie en Europa namen de Portugezen als