Medische kennis leerdoelen periode 1 leerjaar 1:
Gemaakt door Elise Foks
Verpleegkunde Windesheim
,Inhoudsopgave
Week 1 Vakinleiding: terminologie en topografie......................................................................3
Week 2 Cellen en weefsels.......................................................................................................10
Week 3 Ademhalingsstelsel......................................................................................................21
Week 4 Aandoeningen ademhalingsstelsel...............................................................................25
Week 5 Circulatiestelsel............................................................................................................41
Week 6 Aandoeningen circulatiestelsel....................................................................................56
Week 7 Urinewegen: anatomie, fysiologie en pathologie........................................................67
,Week 1 Vakinleiding: terminologie en topografie
1. Weet je de definitie van anatomie
Anatomie: ontleedkunde, de anatomie houdt zich bezig met de bouw van het menselijk lichaam.
2. Weet je de definitie van fysiologie
Fysiologie: houdt zich bezig met het functioneren van het menselijk lichaam.
3. Begrijp je wat functionele anatomie inhoudt
Functionele anatomie: combinatie van anatomie en fysiologie wordt aangeduid met het begrip
functioneel anatomie. Functionele anatomie behandelt de bouw van het menselijk lichaam in
directe relatie met de lichaamsfunctie
4. Ken je een aantal veelgebruikte onderzoeksmethoden die anatomische en fysiologische kennis
van
Onderzoeksmethoden:
- Inspectie: observeer je systematisch de buitenkant van het lichaam (hoe is de kleur van de huid?)
- Palpatie: tast je met de handen en vingers het lichaamsoppervlak op zo’n manier af dat je iets te
weten komt over dieper gelegen structuren (zijn er verhardingen in het weefsel te voelen?)
- Percussie: klopt je aan de buitenkant op een deel van het lichaam om uit de hoogte van de toon
een indruk te krijgen van de toestand van het onderliggende weefsel (is het hart vergroot)
- Auscultatie: luister je met een stethoscoop naar geluiden die door het lichaam geproduceerd
worden (welke tonen produceert het hart?)
- Laboratoriumonderzoek: worden weefsels en vloeistoffen, zoals bloed, speeksel of urine
onderzocht (hoe is de samenstelling van de bloedcellen?)
Moderne technologieën:
- Röntgenfoto: door middel van röntgenstraling wordt er een opname gemaakt van de botten in
het lichaam
- Computertomografie (CT): hierbij wordt ook gebruik gemaakt van röntgenstraling, alleen zijn
hierbij zachtere weefsels zichtbaar worden.
- Angiografie: hiermee kan men afwijkingen in de hartholten en in de bloedvaten opsporen. Er
wordt een contrastvloeistof in de bloedbaan gespoten, hierna zijn de hartholten en bloedvaten
zichtbaar op een röntgenfoto.
- Magnetic resonance imaging (MRI): hierbij wordt gebruik gemaakt van een sterk magneet en van
radiogolven. Door de magneet en radiogolven kan de computer de afgegeven signalen
omrekenen in doorsneden, die bepaalde eigenschappen van structuren en weefsels weergeven.
- Echografie en echoscopie: beeldvormend onderzoek met behulp van ultrageluidstrillingen.
Hierbij worden via een sonde hoogfrequente geluidsgolven het lichaam in gezonden. Golven
worden door organen en weefselstructuren weerkaatst en vervolgens geregistreerd. Computer
zet weerkaatste golven om in beeld.
- Doppleronderzoek: hierbij wordt ook gebruik gemaakt van hoogfrequente geluidsgolven.
Hiermee kunnen vooral de stroomrichtingen en stroomsnelheid van het bloed in de bloedbaan
worden geregistreerd.
- Endoscopie: verzamelnaam voor alle onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt van een
optische sonde. Hiermee kunnen vrijwel alle holle organen en grote gewrichten van binnen
worden bekeken.
- ECG, EEG, EMG: elektrische signalen van het lichaam kunnen worden opgevangen en
weergegeven op een beeldscherm. ECG: elektrocardiogram (hartactiviteit), EEG: elektro-
encefalogram (hersenactiviteit) en EMG: elektromyogram (spieractiviteit)
5. Heb je inzicht in de reductieniveaus en organisatieniveaus binnen de anatomie en fysiologie;
, Reductieniveaus komen overeen met organisatieniveaus
Organisatieniveaus:
- Organisme orgaansystemen organen weefsels cellen organellen (organen van een
cel) moleculen (samenstelling van atomen, bijv. zuurstof + hormonen)
6. Weet je wat bedoeld wordt met het inwendige en uitwendige milieu van het menselijk lichaam
Endogeen ziekteoorzaken: onmiddellijk zichtbaar bijv. downsyndroom, of ontwikkeld later.
Exogeen ziekteoorzaken:
- Fysisch: bijv. elektrisch (bliksem), straling (verbranden), mechanisch, thermisch
- Chemisch: alcohol, drugs, roken, geneesmiddelen, chemische middelen.
- Microbiologisch: besmet raken met virus, bacterie of schimmel.
- Immunologisch: auto-immuun ziekte, allergie of hooikoorts.
- Voeding: te weinig, te veel of ongebalanceerde voeding.
- Psychosociaal: stress
Multifactoriële ziekteoorzaken: aandoeningen door optelsom van verschillende factoren.
- Bijv. bij osteoporose en kanker, vaak genetische aanleg maar in combinatie met leefstijl, voeding.
7. Weet je wat homeostase betekent, begrijp je dat alle orgaanstelsels samenwerken om de
homeostase te bewerkstelligen.
Homeostase = het constant houden van het milieu interieur
(interne milieu
Temp
Zuurgraad pH
Zuurstof
Alle cellen samen moeten samenwerken gericht op
homeostase.
Een stabiel evenwicht in het interne milieu, bereikt met
behulp van regelmachismen. Continue aanpassen lichaam van
invloed van buiten en binnen af.
Om homeostase te bereiken heb je alle orgaansystemen in je lichaam nodig.
Regelkring: verandering in of buiten het lichaam verandering wordt geregistreerd effect op het
lichaam lichaam wil bijsturen reactie in spieren en klieren verandering van interne milieu.
Bijv. temp buiten laag huidcellen registreren kou lichaam koelt af zenuwcellen huid sturen
signaal naar cz cz registreert lichaamstemp, met normale temp. cz zend signaal naar spieren en
bloedvaten klappertanden, bloedvaten in de huid trekken samen lichaam temp stijgt.
Biologische regelmechanisme:
- Processen: opname en uitscheiding
- Aansturing: zenuw en hormoonstelsel
- Uitvoering: orgaanstelsel
8. Ken je de basisfuncties van de tien orgaanstelsels in het menselijk lichaam
a) Circulatiestelsel (bloedsomloop; systema cardiovasculaire; tractus circulatorius)
- Functie: transporteert bloed met daarin bloedcellen, plasma-eiwitten, hormonen,
zouten, bloedgassen, voedingsstoffen en afvalstoffen. Het circulatiestelsel bestaat uit
het bloedvatenstelsel, het lymfevatenstelsel en het afweersysteem.