Samenvatting toetsmatrijs + leerdoelen
Kennistoets blok B Gezondheid
Verpleegkunde Tentamenstof
2021 - 2022 Hogeschool Utrecht
, Casus 1: Peuter Onno
CGO
De student kan benoemen wat het verschil is tussen zorg aan volwassenen en aan
kinderen
- Er wordt bij kinderen anders met ze omgegaan, dus denk daarbij aan spreektaal
- Kinderen kunnen/mogen zelf nog geen beslissingen maken over de behandeling
- Kind is nog in ontwikkeling
- Bij kinderen is de zorg gratis
- Bij kinderen worde de ouders er bij betrokken
De student weet wat de principes zijn van gezinsgerichte zorg (family centered care).
Family centered care stelt naast de lichamelijke zorg, ook de sociale en psychische zorg centraal. Bij
FFC is de familie de kern van gezondheid. Er zijn 4 uitgangspunten van de FFC:
1. waardigheid en respect
2. participatie
3. het delen van informatie
4. samenwerking
Family centered care erkent de kracht en de expertise van het gezin. Bij FCC (family centered care)
heeft het gezin zelf de regie en verantwoordelijkheid over hun leven en gezondheid, binnen de
mogelijkheden en omstandigheden van het gezin. De verpleegkundige neemt de rol van coach op
zich. Het is dus erg belangrijk dat de verpleegkundige het handelen overlaat aan het gezin en hen
ondersteund.
De student kan ethische dilemma’s wat betreft goede zorg voor kind en ouders in het
ziekenhuis benoemen
• Een ouder verwacht dat je direct reageert op een bel, maar jij als verpleegkundige bent op
dat moment bezig met een ander kind. Voor wie lever je dan goede zorg?
• Ouders zijn weinig aanwezig bij het kind, en het kind raakt onthecht
De student kan benoemen wat aspecten zijn uit de beroepscode die van belang zijn in de
verpleegkundige zorg aan kinderen
Niet kunnen vinden in de boeken of online
De student kan de verschillende ontwikkelingsfasen benoemen van de peuter
Peuterperiode = 1-4 jaar. De peuterpuberteit treedt op; ontwikkeld eigen wil; ziet zichzelf al een
persoon. Veel strijd met ouders. Alle verschillende ontwikkelingsfasen hebben veel invloed op elkaar
Lichamelijke groei en ontwikkeling:
Kind groeit, tanden en kiezen komen door (vanaf 2,5 jaar hebben kinderen een volledig melkgebit).
Ook ontwikkeling van gehoor, gezichtsscherpte, zenuwstelsel, bronchiën en longweefsel
Motorische ontwikkeling:
Dit staat onder invloed van:
➢ Lichamelijke groei en rijping, rijping van het CZS, ontwikkeling van zintuigen, ontwikkeling
van de evenwichtsorganen, cognitieve ontwikkeling en emotionele ontwikkeling
De motorische ontwikkeling loopt:
1. Van craniaal naar caudaal
2. Van centraal naar perifeer
3. Van grof naar fijn
,Taal- en spraakontwikkeling:
Is onderverdeeld in 4 delen: klanken, zinsbouw, betekenis van het gezegd en taal in de sociale
context. Het is belangrijk peuters veel te stimuleren in taal- en spraakontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling:
Het opnemen, verwerken en opnieuw kunnen gebruiken van informatie en ervaringen. Dit proces
hangt nauw samen met de motorische ontwikkeling. Door praktisch handelen wordt steeds meer
kennis opgedaan en deze kan steeds beter gebruikt worden. (bij. Dichtbij en ver weg leren d.m.v.
speelgoed)
Ook oorzaak – gevolg denken ontwikkeld zich in de peuterfase
Taalontwikkeling beidt de mogelijk om uitleg te krijgen over dingen
Emotionele ontwikkeling:
Gaat in verschillende fasen: angsten, zelfbewustzijn, zichzelf herkennen in de spiegel of bijv. zichzelf
benoemen
Slaapgedrag:
Peuters slapen gemiddeld 12 uur. Vaak middagslaapje tot 3 jaar. Soms bestaan slaapstoornissen,
meestal gedrags-gerelateerde slaapstoornissen zoals; ‘’inslaapproblemen’’ of ‘’doorslaapproblemen’’
Zindelijkheid:
Gemiddeld is 45% van alle 3 jarigen compleet zindelijk, en 80% alleen overdag
Seksuele ontwikkeling:
Tussen de 2 en 5 jaar ontdekt het kind zijn eigen lijf d.m.v. spelen met zichzelf. Later wordt het
verschil tussen jongens en meisjes ontdekt. Zij zijn zich niet bewust van seksuele gevoelens, het gaat
vooral om het ontdekken. Ook taal ontwikkeling hangt hiermee samen (plas en poep praten)
Sociale ontwikkeling:
Jonge kinderen zijn veel op zichzelf gericht, als peuter worden ze meer georiënteerd op de
buitenwereld
De student kan potentiële verpleegproblemen ten gevolge van RS-virus en bijpassende
interventies benoemen.
Respiratoir Syncytieel Virus, kortweg RSV genoemd, is een veel voorkomend virus dat infecties van
de luchtwegen (neus, keel, luchtpijp, longen) veroorzaakt. Overdraging via direct of indirect contact.
Via voorwerpen of handen, minder via lucht. Soms via grote druppels bij niezen
1. Verstoorde gaswisseling
Interventies:
- Controleer de thoraxbewegingen (symmetrie, gebruik hulpademhalingsspieren)
- Wees alert op geluiden tijdens de ademhaling zoals piepen, rochelen of snurken
- Bewaak de zuurstofsaturatie
- Controleer bloedgaswaarden
2. Risico op vochttekort (dehydratie)
Interventies:
- Waarschuw zo nodig de arts
- Bewaak de neurologische toestand, gedragspatronen en vitale functies
, - Veel interventies om flesvoeding goed te laten verlopen. (zoekreflex stimuleren, laten
boeren, half zittende houding)
- Weeg de zuigeling
- Geef ouders instructies m.b.t. voeden
OO-A: AFPF
De student kan de functies van de pleura beschrijven
Pleura Een gesloten zak van sereus membraan (1 per long), bevat kleine hoeveelheid
sereuze vloeistof
Bestaat uit 2 lagen en pleuraholte: 1 aan de long vast en 1 aan de wand van de borstholte vast
1. de pleura visceralis of pulmonalis
bekleedt de long en iedere kwab, inclusief de fissuren (binnenkant).
2. De pleuraholte
Potentiële ruimte zonder lucht, met vacuüm/negatieve druk. Twee pleurale lagen worden
gescheiden door dun laagje sereuze/pleurale vloeistof om frictie te voorkomen bij in/uitzetten
van de long de vloeistof wordt afgescheiden door epitheelcellen van de membraan. Door
oppervlakte spanning (zoals bij glasplaatjes met water) kunnen 2 lagen niet gescheiden worden,
bij uitzetten van borstkas zorgt dot ervoor dat de (elastische) long meegaat. Bij verbreken
vacuüm volgt een (gedeeltelijke) klaplong
3. De pleura parietalis
Bekleed binnenkant van de borstwand en thoracale oppervlak van het diafragma. Gaat rond de
hilus over in pleura visceralis.
- Voorkomt frictie
- Behoud vacuüm (voorkomt klaplong)
Pleura is vergelijkbaar met pericard van het hart
De student kan de pulmonale bloedtoevoer beschrijven
De truncus pulmonalis (slagaderstam die uit rechterventrikel komt en zich splitst in de linker en
rechter a. pulmonalis) voert zuurstofarm bloed naar elke long
Truncus pulmonalis → splitst in long in takjes → vormt netwerk van capillairen rond alveoli
Capillairen en alveoli hebben superdunne membraan waardoor diffusie van gassen plaatsvindt
(alveolaire capillaire membraan)
Capillairen → pulmonaire venulen → longvenen, deze vervoeren zuurstofrijk bloed naar linkeratrium
De student kan de invloed van het autonome zenuwstelsel op de gladde spiercellen van de
bronchiolen uitleggen
Door het aan- of ontspannen van de gladde spieren in hun wanden verandert de doorsnede
van de luchtwegen, en daarmee de hoeveelheid lucht die de longen ingaat en de snelheid
daarvan. Dit proces wordt gereguleerd door het autonome zenuwstelsel:
- parasympatische stimulatie veroorzaakt samentrekking
- sympatische stimulatie veroorzaakt verwijding
Parasympatische stimulatie van de nervus vagus veroorzaakt constrictie van de gladde
spieren in de bronchiolen. Omdat de kleine luchtwegen geen ondersteunend kraakbeen
hebben, kunnen zij daardoor volledig afgesloten raken. Sympatische stimulatie ontspant de
gladde spieren in de bronchiolen (bronchodialatie)