College 1
Leren = actief proces in het verkrijgen en behouden van kennis, zodat het toegepast kan
worden in toekomstige situaties
Drie ‘’soorten’’ kinderen met speciale onderwijsbehoeften:
1) Kinderen die gediagnosticeerd zijn met specifieke onderwijsleerproblemen,
waaronder problemen in spreken, lezen, schrijven, rekenen, sociaal-emotionele
ontwikkeling en gedrag
2) Kinderen die aanvullende instructies/ondersteuning krijgen om basisvaardigheden te
verbeteren
3) Kinderen die problemen ervaren in het leren op school
Onderwijsleerproblemen problemen die kinderen hebben bij het leren van de kennis en
vaardigheden die zij op school moet verwerven
↳ Cognitieve ontwikkeling (lezen, rekenen, aandacht)
↳ Sociaal-emotionele ontwikkeling
↳ Werkhouding en motivatie
↳ Zintuiglijke ontwikkeling
Doelen passend onderwijs:
Alle kinderen krijgen een passende plek die past bij de ondersteuningsbehoefte
↳ Kinderen komen niet langdurig thuis te zitten, omdat er geen passende plek is
(eigenlijk hedendaags nog steeds geval)
Een kind gaat naar een gewone school als dat kan
↳ Een kind gaat naar het speciaal onderwijs als intensieve begeleiding nodig is
Scholen hebben mogelijkheden voor onderwijsondersteuning op maat (ook voor
kinderen zonder diagnose)
De kwaliteiten en onderwijsbehoefte van het kind zijn bepalend, niet de beperkingen
Modellen voor ondersteuning in het onderwijs
Multi-Tiered systems of support (MTSS):
Onderscheid van 3 niveaus:
1) Niveau 1: basis curriculum
2) Niveau 2: strategische interventies (kleine groepjes)
3) Niveau 3: intensieve, individuele begeleiding
Toepassing op leren = Response-to-intervention (RTI)
Toepassing op gedrag (in de klas) = Schoolwide Positive Behavior Support
(SWPBS/PBS)
Handelingsgericht werken:
Cyclus (gericht op de klas)
Overeenkomst MTSS groepjes met kinderen maken met
vergelijkbare onderwijsbehoeften
- Combineren MTSS en handelingsgericht werken mogelijk
, Motivatie
Motivatie = verlangen van een individu om deel te nemen aan het eigen leerproces; de
redenen/doelen die ten grondslag liggen aan het wel/niet deelnemen aan leeractiviteiten
Studiemotivatie is een voorspeller voor:
Discipline in het schoolwerk
Prestaties op de schoolse taken
Welbevinden op school
Wanneer leerlingen niet gemotiveerd zijn, dan uit zich dat ook:
Passief en lusteloos, dromen weg in de klas
Behalen ondermaatse schoolresultaten
Dit kan uitmonden in opstandig of zelfs agressief gedrag in de klas
Bij studenten met leerproblemen is er een significantie samenhang tussen motivatie en
academische prestaties.
Self-efficacy = het geloof in de eigen vaardigheid om een specifieke taak uit te voeren
↳ Wordt beïnvloed door eerdere ervaringen (niet alleen eigen ervaringen, maar ook Kernbe
van anderen)
Intrinsieke vs. extrinsieke motivatie (geeft aan wat de bron of de oorsprong van motivatie
is):
Intrinsieke motivatie iemand heeft uit zichzelf interesse in het onderwerp
Extrinsieke motivatie inzet wordt vanuit ander ding/persoon beloond
Interne vs. externe attributie (geeft aan waar de leerling de controle voor gebeurtenissen
neerlegt):
Interne attributie legt de controle voor succes en/of falen bij zichzelf
↳ ‘’Ik heb het tentamen gehaald, want ik heb goed geleerd’’
Externe attributie legt de controle voor succes/ en of falen bij iets of iemand
anders
↳ ‘’Ik heb het tentamen niet gehaald, want het tentamen was slecht’’
Motivatie is een complex spectrum met verschillende lagen, waarbij meerdere doelen
tegelijk een rol kunnen spelen
↳ Motivatie bevindt zich in een spanningsveld (het is niet aan één oorsprong toe te
wijzen)
Motivatie is niet hetzelfde als betrokkenheid of schoolse attitude
↳ Motivatie is de drijfveer en bepaalt het waarom achter de inzet
↳ Betrokkenheid en attitude gaan over hoe leerlingen hun schoolwerk aanpakken
- Een betrokken leerling zal zich meer inspannen (gedragsmatig), enthousiast zijn
(emotioneel), gebruik maken van diepgaande verwerkingsstrategieën (cognitief) en
zelf verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces (zelfsturend)
, - Wederzijdse beïnvloeding tussen motivatie en betrokkenheid, risico op vicieuze
cirkel
Zelf-Determinatie theorie
De zelf-determinatie theorie maakt onderscheid tussen twee dimensies van motivatie:
1) Intensiteit van motivatie
2) Kwaliteit van motivatie
1) Intensiteit van motivatie
De intensiteit van motivatie varieert van een totaal gebrek aan motivatie (amotivatie)
tot zeer gemotiveerd
- Gebrek aan geloof in eigen kunnen (lage effectiviteitsverwachting)
- Gebrek aan geloof dat de gewenste uitkomst kan worden gehaald
(uitkomstverwachting)
Studenten die niet of weinig gemotiveerd zijn:
Zien soms onvoldoende de waarde van een leeractiviteit in
Vertonen weinig inzet bij het leren, omdat ze geen controle ervaren over hun
studieresultaten
Hebben moeite om zichzelf te reguleren, met de organisatie van het leerproces en
vertonen stuurloos leergedrag
2) Kwaliteit:
Het verschil tussen willen en moeten. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen
vier subgroepen, gebaseerd op de manier van reguleren.
Leerlingen die willen, hebben autonome motivatie, zij kunnen zichzelf
motiveren
1. Intrinsieke regulatie iemand is uit zichzelf geïnteresseerd en gemotiveerd
voor de taak zelf en stuurt zichzelf daardoor aan (onderwerp van de cursus
vind je interessant bijvoorbeeld)
2. Geïdentificeerde regulatie is een externe motivatie, omdat iemand zich
identificeert met de waarde, stuurt iemand zichzelf (je hebt geen interesse
in het vak, maar je wilt wel graag je diploma halen)
Daar tegenover staan de leerlingen die moeten, zij hebben gecontroleerde
motivatie
3. Geïntrojecteerde regulatie vanuit een drijfveer van het vermijden van
schuldgevoel of schaamte, of vanuit angst (angst voor afwijzing van ouders,
leeftijdsgenoten, schuldgevoel naar ouders toe)
4. Externe regulatie werkt vanuit verwachtingen van beloning of bestraffing
(ijsje als je tentamen haalt)
Drie basisbehoeften volgens zelf-determinatie theorie:
1) Autonomie het ervaren van psychologische vrijheid en het kunnen maken van
keuzes
2) Competentie het gevoel dat het mogelijk is om een activiteit succesvol af te
kunnen ronden
, 3) Verbondenheid kan worden ervaren door een warme band te scheppen met zowel
leeftijdsgenoten als de leerkracht
Op het moment dat deze basisbehoeften aanwezig zijn veilige basis voor motivatie
Prestatiedoelentheorie
De prestatiedoelentheorie maakt een onderscheid tussen taak-gebonden doelen en
prestatiegebonden doelen.
Taakdoelen doelen die gericht zijn op het begrijpen en beheersen van studiemateriaal
Leerlingen die taakdoelen stellen:
Zijn bereid om uitdagingen aan te gaan en spannen zich in om te leren
Kunnen langer doorzetten als het tegen zit en ervaren meer plezier in het leren
Kunnen eigenlijk niet falen (ze leren altijd wel iets), het maken van fouten wordt niet
als erg ervaren (het is in ieder geval minder bedreigend voor iemand zijn zelfbeeld)
Prestatiedoelen richten zich erop om vooral positieve compententiefeedback te krijgen
↳ Bij het stellen van prestatiedoelen kan iemand slagen of falen
↳ De neiging ontstaat om vooral lagere doelen te formuleren, die gemakkelijker te
behalen zijn (ivm. dat je graag positieve competentiefeedback wilt ontvangen)
Leerlingen die taakdoelen stellen:
Zullen eerder proberen om met minimale inspanning het maximale resultaat te halen
Voelen zich vaak wel competent, maar neigen er naar om slechte scores toe te wijzen
aan externe factoren
Maken meer gebruik van oppervlakkige verwerkingsstrategieën
De volgende stap in de ontwikkeling van de prestatiedoelentheorie was het onderscheid
tussen toenaderings- en vermijdingsdoelen, ook wel bekend als de valentie-dimensie
Taakdoelen worden opgedeeld in taaktoenaderingsdoelen en taakvermijdingsdoelen:
Taaktoenaderingsdoelen doelen die gericht zijn op aan de taakvereisten te
voldoen
Taakvermijdingsdoelen duiden op het vermijden van het niet voldoen aan de
taakvereisten
- Hierbij is het mogelijk om te falen
- Proberen te vermijden dat je niks leert
Prestatiedoelen worden ook opgedeeld in prestatietoenaderingsdoelen en
prestatievermijdingsdoelen:
Prestatietoenaderingsdoelen hebben competentie als positieve uitkomst. De
leerling is gericht op positieve competentiefeedback en probeert om beter te
presteren dan anderen om een goede indruk op anderen te maken
- Wil dus graag goede uitkomst halen en horen ‘’goed gedaan’’