Aantekening hoorcollege Theoretische criminologie
Week 1: hoorcollege
Wetenschappelijke theorie: voorlopige antwoorden op kennisvragen, gebaseerd op nauwkeurig
omschreven samenhangen tussen observeerbare gebeurtenissen
-> Theorieën zijn voorlopig, omdat nieuwe observaties en onderzoeken tot nieuwe kennis kan leiden
wat de huidige theorie ontkracht
-> Algemene uitspraken waarop het mensbeeld is gebaseerd kan veranderen
-> theorieën zijn antwoorden op kennisvragen; ze worden op een bepaald moment in een bepaalde
context als antwoord gezien, maar het probleem kan ook veranderen (Karl Popper)
-> Theorieën geven nooit een feitelijke weergave van de gehele werkelijkheid; ze pakken alleen
elementen van de werkelijkheid
-> uit een theorie moet een toetsbare hypothese af te leiden zijn
-> Een theorie hoeft niet altijd te kloppen, maar kan soms wel een oplossing vormen voor bepaalde
problemen
-> in de theorie gehanteerde begrippen moeten voldoende operationaliseerbaar zijn
Elementen in een theorie:
1. Object: de eenheden waarover de theorie uitspraak doet
2. Explanans: de verklaring, het mechanisme (mensbeeld)
3. Explanandum: wat de theorie verklaart
Voorbeeld: jongens met delinquente vrienden zijn zelf vaker delinquent
Operationaliseren: het vertalen van theoretische eigenschappen in waarneembate variabelen. Is een
voorwaarde van toetsbaarheid
-> object = steekproefkader
-> explanans = volledige weergave van theoretische concepten
-> expalnandum = onder/overrapportage, gedrag individu of strafrechtelijk systeem,
verklaringsniveau
Micro-theorieën: individuele verschillen (individueel gedrag, sociaal proces)
Macro-theorieën: samenleving en groepspatronen in crimineel gedrag (epidemiologie, sociale
structuur)
-> vaak zijn criminologische theorieën of micro óf macro, maar vrijwel nooit gecombineerd
(combinatie is echter wel de beste theorie)
Causaliteit: om te kunnen spreken van een oorzaak moet X nodig zijn en voldoende aanwezig zijn om
Y te doen plaatsvinden
-> nodig: zonder X komt Y niet voor
-> voldoende: Y komt altijd voor bij X
Men moet voorzichtig zijn met causale uitspraken, omdat criminologische verklaringen bijna nooit
aan zowel nodig als voldoende voldoet. Daarom soft determinisme; risicofactoren kunnen aanwezig
zijn, maar nooit een directe oorzaak
-> Probleem van het kip en het ei; wat is er eerder, de criminaliteit of de zogenoemde oorzaak ervan.
Peilers van het wetenschappelijke proces:
- Empirisme; ontwikkelen en testen van theorieën op basis van de empirische werkelijkheid
, - Objectiviteit; instrumenten moeten precies en valide zijn en het eindoordeel is gebaseerd op
resultaten en niet op persoonlijke overtuiging
- Scepticisme; ook eigen conclusies niet permanent, maar tentatief
- Zuinigheid (parismony); reduceren aantal mogelijke verklaringen door bepaald gedrag
PTO-schema (Popper) = Probleem -> Theorie -> Onderzoek
Probleem: kennistekort omtrent bepaald verschijnsel
Theorie: voorlopige oplossing
Onderzoek: observeren empirie
Elke theorie is dus een manier van kijken en een manier van niet-kijken
Hoe beoordeel je een theorie?
- Logische consistentie: proposities binnen een theorie mogen elkaar niet tegenspreken
- Reikwijdte: hoe breder hoe beter?
o Verzameling objecten waarover theorie uitspraak doet groter = informatiegehalte
hoger en algemener
o Verzameling eenheden waarnaar explanans refereert groter = informatiegehalte
hoger, meer abstract
o Typen gedrag waarnaar explanandum refereert kleiner = informatiegehalte hoger,
meer precies, grotere kans te worden gefalsificeerd
- Zuinigheid: hoe zuiniger hoe beter
o Een theorie die veel vormen van gedrag verklaart middels weinig proposities heeft de
voorkeur boven een theorie met veel proposities
- Testbaarheid
o Ontestbaar: door tautologie -> seriemoordenaars zijn psychopaten, daders begaan
seriemoorden omdat ze psychopaat zijn
o Ontestbaar door open einde/niet nauwkeurig omschreven relaties tussen de
proposities in de theorie
o Ontestbaar want niet meetbaar
- Empirische validiteit
- Inspiratie voor nader onderzoek
- Beleidsimplicaties
- Ieder beleid is gebaseerd op theorie: hoe goed sluit beleid aan bij een theorie?
- Het succes van een bepaald beleid kan niet worden gebruikt om de theorie te toetsen
o Slechte vertaling van theoretische concepten naar concrete situatie
o Praktische of ethische bezwaren
o Additionele politieke of economische factoren
,Week 2: hoorcollege
Het rationele dier – de mens onderscheidt zich van andere dieren door het rationele denken -> het
afwegen van de kosten en baten
Conservatieve criminologie -> herbeleving van het klassieke denken
De culturele context
Religieuze samenleving geeft als verklaring aan crimineel gedrag het spiritualisme/demonisme – god
is verantwoordelijk voor wat er gebeurt -> god laat de beste winnen en straft de slechte
Ook dmv martelen testen of iemand de waarheid spreekt
Biedt veel ruimte voor vriendjespolitiek etc.
Sociale context
de absolute monarch staat aan het hoofd van de samenleving die zijn macht baseert op god
Maar zijn macht verdwijnt en de middenklasse komt op -> land uitdelen aan deze klasse door koning
om hen te vriend te houden
Hierdoor worden handelaren, boeren en landarbeiders zeer arm en trekken naar de stad -> zorgt
voor onveiligheid door kleine criminele activiteiten (stelen etc.)
Handelaren kunnen hun werk hier ook niet uitvoeren door corruptie
Intellectuele context
Men gaat anders tegen de wereld aankijken; katholieke kerk is niet meer dominant -> naturalisme
komt op. Kennis komt voort uit waarneming en menselijke waarneming
Steeds meer nadruk op het individu; samenleving wordt gezien als sociaal contract (Hobbes) ->
overheid is er voor de burgers en burgers niet meer voor de overheid
Locke: het individu heeft onvervreemdbare rechten, als deze ingeperkt worden mag koning afgezet
worden
Klassieke school
samenleving gebaseerd op sociaal contract; individuen geven deel soevereiniteit op in ruil voor
bescherming van de staat (Hobbes, Rousseau). Wordt daar niet aangehouden, dan wordt vorst
afgezet. Straffen moeten restrictief worden toegepast, omdat daarmee inbreuk gemaakt wordt op de
vrijheden van de burger
Straf moet niet bedoeld zijn als leedtoevoeging, schadevergoeding of voorbeeld.
Beccaria: straf moet net hoog genoeg zijn, de wetten moeten opgeschreven worden en moet van
tevoren duidelijk zijn wat de straffen zijn voor bepaalde daden.
De dader moet worden gezien als een rationeel handelende actor, die kosten en baten van zijn
gedrag afweegt -> straf moet daarom in evenwicht zijn om daders ervan te weerhouden om
criminaliteit te plegen. De straf moet dus passen bij het delict en niet bij de dader -> dus voor
iedereen gelijk. Straf moet ook zeker en snel zijn; geen onzekerheid of lange lijdensweg. Dat lijdt tot
afschrikking (deterence)
Zekerheid, snelheid en zwaarte leiden dus tot afschrikking
Zwaarte van de straf alleen belangrijk wanneer zekerheid en snelheid niet konden worden
gegarandeerd. Zeer zware straffen ondermijnen ook mogelijk het gezag van de vorst, omdat het
inbreuk maakt op de persoonlijke vrijheid van de burgers. Hoe zwaarder de straf hoe
onwaarschijnlijker het is dat deze straf wordt toegepast. De zekerheid gaat daarmee omlaag.
Klassieke theorie
object: iedereen (uitgezonderd kinderen en geestesziekten)
, explanans: rationele kosten en baten afweging
explanandum: wetsovertredingen
De theorie is logisch
verzameling objecten is groot
explanans is abstract
explanandum is specifiek
theorie is zuinig
Maar is het testbaar?
Veel boeken van tegenwoordig zijn gebaseerd op de klassieke theorie
Tekortkomingen klassieke school
Als theorie van menselijk gedrag is de explanans te simpel/abstract
-> mensen verschillen in hun eigenschappen en capaciteiten (differentiële psychologie)
-> menselijke beslissingsprocessen blijken in de praktijk anders te werken dan de klassieke school
beweert (cognitieve psychologie) -> ze hebben percepties over kosten en baten di niet
overeenkomen met hoe rationaliteit volgens de theorie werkt; men is minder rationeel dan gedacht
werd
het doel van de straf was beperkt, zo’n afschrikking had het niet
het is lastig te bepalen of een straf bij een delict past
De consequenties van de straffen is voor iedereen verschillend -> daarom heeft men bedacht dat de
straffen, boetes, op percentage van het inkomen moet
Bomb crater effect – soldaten hadden de neiging om te gaan liggen in kraters waar net een bom
afgegaan is -> als het net gebeurd is, is de kans klein dat het nu weer gebeurt vrij klein
-> leidt tot irrationele gedachten en keuzes
Er kwam meer aandacht voor het proces van crimineel gedrag en het denkwerk erachter, ipv het
rationele denken. Daarom was de klassieke school een tijd lang uit beeld, tot 1980
Conservatieve criminologie
opkomst wetenschappelijke criminologie 19 e en 20e eeuw. Verschuiving van het kennisprobleem
Niet: waarom begaat iemand op een bepaald moment een bepaald delict
wel: waarom begaan sommige mensen vaker delicten dan andere mensen
Sociale context
economische achteruitgang
blijvende tweedeling in de samenleving
Men legt nu de schuld van de criminele activiteiten bij het individu -> meer straffen en keuzes tot
criminaliteit beïnvloeden
De hernieuwde interesse van de klassieke school
radicaal: beperkte macht van de staat, focus op het individu, nam afstand van de katholieke kerk
conservatief: nadruk op eigen keuze individu, geen aandacht voor maatschappelijke omstandigheden
Gaat nu dus voornamelijk om meer straffen en zwaardere straffen
Opkomst conservatieve criminologie brengt allerlei tegenbewegingen met zich mee
-> meer focus op preventie en gelegenheid
Routine activiteitentheorie -> macrobenadering
welvaart neemt toe, maar criminaliteit ook. Elke benadering had tot nu toe het idee dat armoede