HC1 Expansie
De Nederlanders zochten een nieuwe route naar het oosten om de Portugezen en de
Spanjaarden te vermijden. De geograaf Plantius plande een reis via het noorden. Nabij Nova
Zembla kwamen de twee schepen van deze reis vast te zitten in het ijs. Ze moeten daarom
daar de winter doorbrengen. Vanwege ijsberen was het gevaarlijk, dus gingen ze een hut
bouwen. Uit de Siberische rivieren kwamen bomen aan op het strand van Nova Zembla.
Vanwege de enorme kou ging dit hout niet rotten. Dit zou het ‘behouden huis’ worden. 16
man, 9 maanden. In het voorjaar vertrekken ze en op 1 november 1597 kwamen ze terug in
Nederland. Eén van de zeelieden, Gerrit, heeft er een boek van geschreven en dit werd een
Europese bestseller. Het tragische is dat de noordelijke route nooit is gevonden en met de
kennis van nu weten we dat deze route ook niet bestaat.
Een paar maanden hierna kwam Cornelis Houtman terug en hij was wel succesvol:
hij had een route via het Zuidoosten gevonden. Steeds meer mensen gingen deze
route volgen.
De lonen lagen in de Republiek wat hoger, waardoor er vanuit Europa allerlei mensen
kwamen om op de Nederlandse schepen te werden. De VOC had een octrooi, wat betekent
dat de VOC als enige mocht handelen met het oosten. Daarbovenop kreeg de VOC
soevereine rechten aan de Staten-Generaal: de VOC kreeg de politieke macht van de
Staten-Generaal. De VOC mocht oorlog voeren, een leger onderhouden, verdragen sluiten
en forten bouwen. De VOC werd dus een territoriale grootmacht. Een andere factor die
bijdroeg aan de macht van de VOC was dat de VOC als enige westerse macht toegang had
tot de handel met de Japanners.
Een andere factor die de Republiek apart zet van de andere Europese machten was
de moedernegotie, de winstgevende graanhandel over de Baltische Zee. Dit was
uniek voor Nederland, andere Europese landen namen hier geen deel aan. De
handel met de Nieuwe Wereld was iets wat wel door (bijna) alle Europese landen
gedreven werd.
1. Een hernieuwde kijk op het Atlantisch gebied
Om de handel in het Atlantisch gebied te inventariseren zijn historici schepen gaan tellen.
De handel met het westen groeide sneller dan de handel met het oosten. In de loop van de
18e eeuw werd het westen steeds belangrijker in de handel (qua volume verhandelde
producten) ten koste van het oosten. Een voorbeeld hiervan is koffie. Peper blijft wel altijd uit
het oosten komen. Een kanttekening bij het boek is dat het boek te weinig aandacht heeft
voor de economische activiteiten in het noorden van de Atlantische Oceaan. Daar werd
bijvoorbeeld gejaagd op walvissen en bevers. De interactie met de inheemse bevolkingen in
Noord-Amerika leidt ertoe dat daar de prijzen stijgen, want de Europeanen willen steeds
meer van hun producten. In dit gebied was er concurrentie tussen de Fransen, Engelsen en
de Nederlanders wat bijdroeg aan deze prijsstijging. Tegelijkertijd vergrootte de inheemse
bevolking hun productie, wat een negatief effect had op de populatie bevers.
2. Rol van het Atlantisch gebied in opkomst Europa bevragen
Pomeranz is een historicus die het boek ‘The Great Divergence’ heeft geschreven. Hierin
stelt hij onder andere dat je niet moet kijken naar gebieden op een hoog niveau, zoals
‘Europa’. Als je namelijk binnen Europa kijkt, zie je grote verschillen. Engeland is namelijk
door de gehele geschiedenis bijna economisch welvarender dan Spanje. Pomeranz maakt
deze vergelijking ook voor regio’s in China, waar je dit soort verschillen ook ziet. Je moet
,juist de meest ontwikkelde regio uit één gebied met de meest ontwikkelde regio uit een
ander gebied.
Pomeranz betoogt dat alle pre-industriële regio’s een probleem hadden. Malthus had
dit ook al betoogd. Malthus stelde dat samenlevingen niet door een plafond heen
kunnen breken. Dit plafond is al het land en grondstoffen waarmee een land haar
volk kan voeden en verzorgen. Dat betekent dat als een bevolking gaat groeien, dat
het steeds moeilijker wordt om de gehele bevolking te verzorgen en je te
ontwikkelen. Je moet dus steeds arbeidsintensiever gaan werken om steeds meer
producten uit hetzelfde stukje land te halen.
Pomeranz betoogde in zijn boek dat dit plafond verhoogd of verbrijzeld kon
worden. Namelijk door middel van de kolonies, want die waren rijk aan land.
Door de Atlantische gebieden bij Europa te betrekken werd het Europese
plafond gigantisch verhoogd. Plotseling konden veel grotere bevolkingen
gevoed en verzorgd worden.
Hierbij moet je je echter wel realiseren dat deze Nieuwe Wereld al
bewoond werd. Deze inheemse bevolkingen stierven grotendeels uit
door de ziektes die de Columbian Exchange met zich meebracht.
Hierdoor hadden de Europeanen daar al vrij gauw een probleem, want
wie ging dat nieuwe land bewerken?
Dit werd opgelost door uit Azië en Afrika slaven te halen. Zo werden de landerijen in de
nieuwe wereld productief. In totaal zijn er van 1501-1866 12,5 miljoen slaven op transport
gezet. 15% van alle slaven stierf tijdens de reizen.
Pomeranz betoogt verder dat Engeland veel geluk had, want het zat bovenop een
enorme hoeveelheid steenkool wat dichtbij het oppervlak zat. Ditzelfde geldt echter
voor China. Zij hadden echter het probleem dat de kolen in de Chinese grond óf diep
in de grond zaten, óf dat ze wel dichtbij het oppervlak zaten maar te ver van de
steden af zaten waardoor je er geen arbeiders naartoe krijgt. China kon zo heel
moeilijk het energieplafond te doorbreken; Engeland kon dit wel. Hierdoor ontstond
er een gat tussen de ontwikkeling van de twee landen: de ‘Great Divergence’.
Er is kritiek geweest op het boek van Pomeranz. Bob Ellen heeft met zijn inventarisatie van
de lonen in China, Engeland en andere Europese landen laten zien dat al vóór 1800 er
enorme verschillen waren tussen de lonen (en dus de welvaart) tussen Londen en Beijing.
Door de hogere lonen in Engeland hadden de Engelsen meer baat bij het gebruik van
steenkool, want dan heb je goedkopere energie (door hoge lonen is energie uit arbeid
duurder, geeft prikkel om energie uit kolen te gebruiken). De Chinezen hadden lagere lonen
en daarom was de prijs van energie daar al laag en was de nood om steenkool te gaan
gebruiken lager. Hij heeft ook laten zien dat de prijs van kolen in Beijing een stuk hoger
waren dan in Londen, waardoor het logisch is dat de Chinezen later dan de Engelsen kolen
gingen gebruiken. Dat is een andere verklaring dan wat Pomeranz stelde.
Een derde kritiekpunt komt van Van Zande. Zijn kritiek houdt in dat Europeanen
gemiddeld later trouwen (rond de 20) dan in Azië waardoor de Europeanen meer tijd
hadden voor scholing. Daarbij komt dat het protestantisme mensen aanmoedigde om
zelf de bijbel te lezen, waardoor geletterdheid nodig was. Dit samengenomen zorgde
ervoor dat er in Europa veel meer hooggeschoold arbeid beschikbaar was, en
daardoor geschoolde arbeiders goedkoper waren dan in China.
, Als laatste heb je Mokyr, wie stelde dat de Verlichting ervoor zorgde dat
wetenschap en religie los van elkaar gemaakt werden. Mensen gingen, niet
meer gelimiteerd door de religieuze kaders, zelf op zoek naar kennis, wat
Europa volgens Mokyr de unieke plek in de wereld maakte waar complexe
technologie in het productieproces geïntegreerd kon worden.
HC2 De reformatie in wereldhistorische context
Deel 1: Reformatie en politiek in Europa
Een cartografische stilte is wanneer kaarten dingen bewust niet laten zien. Daarmee geef je
een signaal af: dit vinden wij niet belangrijk. Dit kun je ook omdraaien. Als je bijvoorbeeld
een wereldkaart van religies hebt, kun je daaruit opmaken welke religies een cartograaf
belangrijk vindt. Eén bekende opvatting van een beroemde cartograaf is dat ‘alle kaarten
liegen, ze zijn enkel een voorstel om de wereld op een bepaalde manier te zien’.
Luther schrijft rond 1520 drie pamfletten. Daarin zegt hij drie dingen, ten eerste dat
de paus geen zeggenschap heeft over seculiere zaken. Het eerste punt van Luther is
dus eigenlijk secularisatie, de paus mag niets zeggen over wereldlijke zaken en
andersom: de keizer mag niets zeggen over kerkelijke zaken (2) Eigenlijk is de paus
een soort tiran, want met de inquisitie vervolgt hij de protestanten. Dit is een
tegenstelling, namelijk tussen protestanten en katholieken. (3) Zijn derde punt is
vrijheid. Je hebt geen kerk nodig, je staat als mens in contact met God en zo kun je
aan je zielenheil komen.
Logischerwijs is de respons vanuit de katholieke kerk fel. Met de woorden van
Luther in het achterhoofd komen boeren in opstand tegen hun leenheren en
komen protestanten bijeen bij hagenpreken. Katholieken willen hen stoppen,
maar doordat ze anders niet bij hun hagenpreken kunnen komen moeten ze
wapens gaan dragen. Zo militariseert de reformatie.
Van 1550-1650 wordt Europa geplaagd door godsdienstoorlogen (Bijvoorbeeld Knech). Hoe
hebben historici deden conflicten geduid? De machtshistorici stellen dat dit over een
machtsconflict gaat. De edelen komen in opstand tegen de koning door protestants te
worden, want dan hebben ze reden om niet meer te luisteren naar de katholieke vorst.
Volgens deze historici gaat het conflict dus over politiek, niet religie.
De tweede interpretatie is economisch (Voorbeeld: Heller). De meeste calvinisten
kwamen uit de middenklasse, waren hoogopgeleid, konden lezen, hadden een
vooraanstaande plaats in de maatschappij en waren aangetrokken tot nieuwe
ideeën. De calvinistische kerk was van beneden naar boven georganiseerd en stelde
dat je de bijbel zelf moest interpreteren, dat was dus aantrekkelijk. ‘Calvinisme was
de religie van de opkomende middenklasse’. Wat zorgde er dan voor dat het geweld
in de periode 1550-1650 uitbrak? Een sociaal-economische crisis.
De derde interpretatie stelt dat deze interpretaties niet eerlijk zijn, want de
conflicten hadden wel degelijk een religieuze basis (Voorbeeld: Weber,
Durkheim, Davis). Het gaat dan niet om religie als in ‘wat geloof je’, maar om
‘het deel uitmaken van een gemeenschap’. In de middeleeuwen waren
Europeanen verenigd in hun katholicisme, maar in de vroegmoderne tijd
scheiden protestanten zich van deze vereniging. Het verschil in
gemeenschappen zou de oorzaak zijn van de conflicten.
Een vierde interpretatie stelt dat het misschien wel zo zou kunnen zijn
dat religie de oorzaak was van de conflicten (Voorbeeld: Rosa, Kley).