Toetsstof respiratie I en II
1. Theorie zuur-base evenwicht
2. Transitiefase van intra naar extra-uterien
3. Apneus bij de pasgeborene
4. Medische aspecten longpathologie
5. Medische aspecten ondersteuning ademhaling
6. Ademhalingsondersteuning Grootheden
7. Verpleegkundige aspecten bij ondersteuning van de ademhaling
8. Pneumothorax (air leak syndrome) en thorax zuigdrainage
9. Basis patho-fysiologie van het respiratoir systeem
10. Incidenten en prematuriteit
11. Beademingsworkshop; vormen en instellingen
12. Verpleegkundige zorg en observaties bij een pasgeborene aan de beademing
1
,Theorie zuur-base evenwicht
Na deze leeractiviteit kun je de volgende aspecten benoemen/beredeneren:
● fysiologie en regulatie van het zuur-base balans;
● hoe praktisch om te kunnen gaan met het zuurbase evenwicht;
● kennis die nodig is om een bloedgas correct te kunnen interpreteren;
● classificatie van zuur-base stoornissen;
● foutbronnen bij bepalen van een bloedgas.
Leerboek ICN: H6a.3 Fysiologie van het zuur-base-evenwicht
Bij de cellulaire verbranding van voedingsstoffen worden in het lichaam zuren en kooldioxide
(CO2) gevormd. Zuren kunnen waterstofionen afstaan. Deze waterstofionen of protonen zijn
chemisch zeer actief en gaan sterke bindingen aan met grote moleculen zoals eiwitten.
De functie van eiwitten verandert door binding aan waterstofionen. Dit heeft onder andere
consequenties voor enzymen: eiwitten die chemische reacties in het lichaam reguleren.
Maar ook de bloedstolling en de contractiekracht van de hartspier worden door
waterstofionen beïnvloed. Verder verandert de werking van veel geneesmiddelen door een
toename van de waterstofionenconcentratie. Positief inotrope stoffen zoals dopamine en
dobutamine zijn bijvoorbeeld nauwelijks effectief in een zuur milieu.
Beknopte chemie van zuren, basen en buffers
Een waterstofion - H+-ion of proton - is een positief geladen waterstofdeeltje. Zuren zijn
stoffen die protonen/H+ kunnen afstaan.
Basen zijn stoffen die protonen/H+ kunnen opnemen. Wanneer een zuur een H+-ion heeft
afgestaan, wordt dit molecuul een base, omdat het weer een H+-ion kan opnemen.
De zuurgraad van het lichaam wordt weergegeven in pH. De pH is de negatieve logaritme
van de waterstofionenconcentratie.
pH = -log[H+]
Uit deze relatie kan worden afgeleid: hoe groter de H+-concentratie is, des te lager de pH.
Een lage pH staat dus voor een zure oplossing en een hoge pH betekent een basische
oplossing. De pH daalt als de H+-ionenconcentratie toeneemt.
Een buffer is een oplossing van stoffen waarvan de pH niet of nauwelijks verandert bij
verdunnen of toevoegen van een kleine hoeveelheid zuur of base.
Regulatie van het zuur-base-evenwicht in het lichaam
Ondanks het feit dat per dag grote hoeveelheden waterstofionen worden geproduceerd, is
de pH in het lichaam stabiel. Dit wordt bereikt doordat H+ direct wordt verwijderd via
buffersystemen.
Daarnaast kan CO2 via de ademhaling worden uitgeademd, waardoor ondanks de hoge
productie van CO2 de concentratie in de weefsels constant blijft.
2
,Het regulatiesysteem van het zuur-base-evenwicht in het lichaam zorgt er dus voor dat de
waterstofionenconcentratie binnen zeer nauwe grenzen constant wordt gehouden.
Buffersystemen in het lichaam
Een bufferoplossing is een oplossing waarin verdunnen of het toevoegen van een zuur of
base nauwelijks invloed heeft op de pH. Het belangrijkste buffersysteem in het lichaam is de
bicarbonaatbuffer, die bestaat uit koolzuur (H2CO3) en zijn geconjugeerde base bicarbonaat.
De pH van het lichaam wordt daarnaast nog door een groot aantal andere stoffen in
evenwicht gehouden, waaronder hemoglobine, fosfaten en eiwitten. Bicarbonaat en
hemoglobine zijn de belangrijkste buffers.
Bloed bevat voor het zuur-base-evenwicht twee belangrijke compartimenten: plasma en
erytrocyten.
● In het plasma bevinden zich drie belangrijke buffersystemen: het
bicarbonaatbuffersysteem (>75%), de fosfaatbuffer en de eiwitbuffer.
● In de erytrocyt is naast bicarbonaat hemoglobine een belangrijke buffer.
Uitscheiding van H+ ionen
De uitscheiding van H+ ionen gebeurt gedeeltelijk door een snelwerkend systeem via de
longen. Voor een ander deel gebeurt de uitscheiding door een langzaam werkend systeem
via de nieren.
Productie, transport en uitscheiding van CO2
De stofwisseling van de pasgeborene produceert continu CO2. Dit leidt niet tot problemen,
omdat - als het kind goed ventileert - dit gevormde CO2 via de longen wordt uitgeademd.
Om echter te kunnen worden uitgeademd, moet het CO2 van de cel naar de long
getransporteerd worden. Tijdens dit transport mag de pH van de diverse
lichaamscompartimenten niet of nauwelijks veranderen.
Dit wordt bereikt door buffering van koolzuur met hemoglobine. In de weefsels diffundeert
CO2 snel door naar de erytrocyt. In de erytrocyt wordt onder invloed van het enzym
koolzuuranhydrase H2CO3 gevormd, dat direct dissocieert in H+ en HCO3- (bicarbonaat). Het
H+ wordt door hemoglobine gebufferd en het HCO3- wordt over de membraan van de
erytrocyt uitgewisseld met Cl- uit het plasma. De binding van waterstofionen aan
hemoglobine wordt bevorderd door het feit dat niet-geoxygeneerd hemoglobine meer
waterstofionen opneemt dan geoxygeneerd hemoglobine.
Andere zuren dan koolzuur
In het lichaam ontstaan ook andere zuren dan koolzuur, zoals zuren die voortkomen uit
eiwitmetabolisme, lactaat dat ontstaat bij kortdurende grote lichamelijke inspanning en
ketonlichamen die ontstaan bij vasten. Zulke zuren kunnen alleen via de nier worden
uitgescheiden. Alle zuren die niet uiteindelijk in CO2 en H2O kunnen worden omgezet,
moeten via de nier worden uitgescheiden.
Metabole en respiratoire veranderingen van het zuur-base-evenwicht
Veranderingen van het zuur-base-evenwicht waarbij vooral de CO2-uitwas is betrokken
worden respiratoire veranderingen genoemd. Verstoringen waarbij de uitscheiding van
bicarbonaat of zuren de hoofdrol spelen worden metabole verstoringen genoemd. Soms
komen gecombineerde respiratoire en metabole verstoringen voor.
3
, Powerpoint: theorie bloedgasanalyse
Regulatie door longen → CO2 uitblazen (zuur) = snelwerkend systeem.
Regulatie door nieren → bicarbonaat - H2CO3 (base) = traag werkend systeem.
Belangrijke buffers: kunnen H+ opnemen en afstaan
- eiwitten, waaronder hemoglobine
- zwakke zuren en basen, waaronder H2CO3 en HCO3-
Bij acidose gaat H+ de cel in, K+ de cel uit zodat de cel een normale lading heeft.
Bij alkalose gaat H+ de cel uit, K+ de cel in zodat de normale lading terugkomt.
Acidose
● pH < 7,35
○ door een te hoge CO2 of door een tekort aan bicarbonaat.
Alkalose
● pH > 7,45
○ door een te lage CO2 of door een overschot aan bicarbonaat.
pCO2 tussen 4,4-6,0 kPa
Bicarbonaat tussen 22-29 mmol/L
Base excess = base overschot
Bij een verstoring stellen we drie vragen:
1. Is er sprake van acidose of alkalose of is de pH normaal?
2. Wat past er bij: pCO2 of HCO3- ? (respiratoir of metabool?)
3. Is er sprake van compensatie? (enkelvoudige- of meervoudige stoornis)
Partieel = als er sprake is van compensatie, maar de pH nog niet binnen de
normaalwaarden valt.
Afname: arterieel, veneus, capillair
Wanneer luchtbel in de afname → wordt de CO2 van het bloedgas lager, omdat deze naar de
luchtbel gaat. Dus een ongeldige meting, zuurstof van de luchtbel diffundeert naar het bloed
→ pO2 wordt hoger.
4