SAMENVATTING LITERATUUR PRACTICUM KLINISCHE
PSYCHODIAGNOSTIEK
INHOUD
1. Morrison, J. The first interview, 3rd edition. Hoofdstuk 5-7. Pagina 41-69
2. Graham, J.R., MMPI-2: Assessing Personality and Psychopathology, 5th edition. Publisher:
Oxford University Press, Inc. (New York, copyright 2012, 2006, 2000, 1994, 1991). H7:
Restructured Clinical (RC) and PSY-5. Pagina 156-181
3. Glickauf-Hughes, C. & Wells, M. (1997) Object Relations Psychotherapy. An Individualized
and Interactive Approach to Psychotherapy and Treatment. Rowman & Littlefield Publishers.
H3 (pg. 77-98)
4. Stephen E. Finn & Jan H. Kamphuis (2006) The MMPI–2 Restructured Clinical (RC) Scales
and Restraints to Innovation, or "What Have They Done to My Song?", Journal of Personality
Assessment, 87:2, 202-210
5. Young, J.E., Klosko, J.S, & Weishaar, M.E. Schemagerichte therapie: Handboek voor
therapeuten. Bohn-Stafleu van Loghum (Houten, 2005).Vertaald uit het Engels. Schema
therapy. A practitioner’s guide. The Guilford Press (2003). Pagina 6-23, 34-39, 58-60 (H1),
67-83 (H2)
6. Persons, Cognitive Therapy in Practice: A Case Formulation Approach, H1 and H3, pagina 1-
17 and 37-57
7. Openbaar document NIP
8. Uit: Praktijkboek Persoonlijkheidsstoornissen, Adriaan Sprey (2002). Bohn Stafleu van
Loghum, Houten
9. Artikelen specialisatie – Relatie
2
,1. MORRISON – THE FIRST INTERVIEW
THE PRESENT EPISODE
Hoewel je op den duur over alle episodes wil leren, is het van belang dat er eerst wordt gefocust op de huidige
episode van de ziekte. Dit is namelijk waar de patiënt het meeste zorgen over maakt en de details zullen het
beste op te halen zijn bij alle informanten. Het is belangrijk dat je zoveel mogelijk leert over alle symptomen van
de patiënt. Een symptoom is elke subjectieve sensatie die de patiënt kan laten denken dat er iets mis is. De
descriptieve termen die worden gebruikt, moeten altijd verhelderd worden en gekarakteriseerd op episodisch
karakter.
Veel mensen met ernstige problemen zoals paniekaanvallen, depressies en psychoses hebben vegetatieve
symptomen ervaren. Dit verwijst naar lichamelijke functies die te maken hebben met het onderhouden van de
gezondheid en energie/kracht. De vegetatieve symptomen kunnen te maken hebben met:
Slaap.
o Hypersomnia – extreme slaperigheid.
o Insomnia – het onvermogen om te slapen.
Vroege insomnia, interval insomnia (wakker worden met nachtmerries) of terminal
insomnia.
Eetlust en gewicht.
o Deze kunnen toe- of afnemen en het is van belang dat de verandering op significantie wordt
onderzocht (was het bewust?).
Energieniveaus.
Dagelijkse variatie van de stemming.
o Sommige patiënten rapporteren dat zij zich beter voelen gedurende een bepaald deel van de
dag.
Seksuele interesses en prestaties.
o De richting van de verandering kan zowel positief als negatief zijn, afhankelijk van de
specifieke mentale problemen.
CONSEQUENCES OF ILLNESS
Er zijn een aantal redenen waarom het belangrijk is om te leren hoe de mentale ziekte invloed heeft gehad op
het functioneren en de relaties in alle levensgebieden:
1. Het kan de meest betrouwbare index van ernst verschaffen.
2. Sommige diagnoses zijn zeer afhankelijk van de sociale consequenties (antisociale
persoonlijkheidsstoornis en middelengebruik stoornissen).
3. Het is mogelijk dat de omgeving de schuld voor bepaalde gebeurtenissen (scheiding/ontslag/etc.) bij de
patiënt legt, terwijl de verstoorde menselijke relaties juist effecten zijn van de mentale stoornis. Hierbij
moeten onder andere de volgende gebieden worden onderzocht:
a. Huwelijk/koppel.
b. Interpersoonlijk functioneren.
c. De wet (legale moeilijkheden).
d. Beroepsmatig/onderwijs.
e. Uitkeringen.
f. Interesses.
g. Symptomen (hoeveel ongemak veroorzaken de symptomen).
ONSET AND SEQUENCE OF SYMPTOMS
Naast het verkrijgen van een volledige en nauwkeurige beschrijving van de symptomen, moet de timing en de
sequentie ook worden vastgesteld. Vaak zullen de antwoorden over het begin minder exact zijn, omdat of de
patiënt vaag is of omdat de episode geleidelijk is begonnen en het specifieke begin dus niet kan worden
vastgesteld. Het is dan ook van belang om precisie aan te moedigen bij het bespreken van het begin van zeer
merkbare symptomen, zoals suïcide wensen of een afname in libido. Als er echt geen duidelijk beeld kan worden
gegeven over het begin van de symptomen, kan men ook altijd nog uitvragen wanneer iemand voor het laatst
2
,zich wel goed voelde. Als zelfs dit niet werkt, kan de focus worden gelegd op de specifieke problemen van de
patiënt.
STRESSORS
Een stressor is elke conditie of gebeurtenis die de mentale gezondheidsproblemen van een patiënt lijken te
veroorzaken, voorafgaand lijken te gaan of te verergeren. De stressoren moeten binnen een jaar voor de
evaluatie van het gesprek hebben plaatsgevonden. Als de stressoren daarvoor hebben plaatsgevonden, dan
kunnen zij zeker de focus zijn voor behandeling en bij hebben gedragen aan de ontwikkeling van de mentale
stoornis (maar is het geen huidige stressor meer). Bij het vermoeden van een stressor, is het van belang om uit
te vragen hoe dit de problemen van de patiënt heeft beïnvloed. Als iemand geen idee heeft over mogelijke
stressoren, dan is het verstandig om een lijst na te gaan. Het is mogelijk dat voor sommige episodes er geen
stressoren te vinden zijn, terwijl er bij andere episodes door de patiënt vrijwel alles gezien kan worden als een
oorzaak. Dat een patiënt iets aanwijst als stressor, wil nog niet zeggen dat dit ook daadwerkelijk de stoornis heeft
veroorzaakt. Als er echt niets te vinden is qua stressoren, dan kan altijd de vraag nog worden gesteld waarom
iemand juist nu langskomt voor een evaluatie.
PREVIOUS EPISODES
Kennis over eerdere episodes van dezelfde of lijkende mentale condities kan helpen bij het vaststellen van de
diagnose en de prognose voor de toekomst. Het is ook van belang om uit te vragen naar een mogelijk volledig
herstel na een episode. Dit kan namelijk helpen bij het differentiëren tussen schizofrenie (de meeste mensen
herstellen nooit volledig) en bijvoorbeeld een stemmingsstoornis met psychoses. Informatie over de coping
mechanismes kan helpen bij het beoordelen van de ernst van de huidige episode door het te vergelijken met
eerdere episodes en in het voorspellen hoe een patiënt zich zou gedragen als de stoornis niet zou worden
behandeld.
PREVIOUS TREATMENT
Als er sprake is van eerdere behandelingen, moet er gekeken worden naar wie de behandeling gaf, hoe lang
deze heeft geduurd en hoe goed de patiënt de therapie naleefde. Ook mogelijke effecten van de behandeling
moeten worden uitgevraagd – wat hielp wel en wat hielp absoluut niet.
2
, GETTING THE FACTS ABOUT THE PRESENT ILLNESS
BE CLEAR ABOUT THE GOALS OF YOUR INTERVIEW
Bij het eerste interview is het uitvragen van de geschiedenis van de huidige ziekte waarschijnlijk het meest
belangrijk. Hoewel patiënten vaak het belang van nauwkeurigheid snappen, is het mogelijk dat zij informatie
achterwege laten. Dit kan je merken aan lichaamstaal of aan bijvoorbeeld stotteren of zichzelf afbreken. Als het
gaat om kleine ontwijkingen kan het doel van het interview worden benoemd. Vooral tieners zijn een lastige
doelgroep om feiten van goede kwaliteit van te krijgen. Het benadrukken van de vertrouwelijkheid kan hier al veel
bij helpen. Informatie die niet valide is, kan zeer verwarrend zijn voor het beeld en de mogelijke diagnose. Dit
benoemen en stellen dat je liever stilte hebt dan invalide informatie kan hier al veel bij helpen.
TRACK YOUR DISTRACTIONS
Bijna geen enkele interviewer kan vloeiend en logisch van een onderwerp naar het onderwerp overgaan. Van
ervaren interviewers wordt zelfs verwacht dat zij af en toe afgeleid zijn door het onverwachte. Wanneer iets de
stroom van het interview verstoord, kan hier ofwel direct op worden ingegaan of (als je denkt dat het
oorspronkelijke onderwerp belangrijker is) hier kan later op worden teruggekomen. Bij dit laatste is het wel van
belang dat dit naar de patiënt moet worden gecommuniceerd. Klinische interviews draaien om de balans tussen
het krijgen van alle noodzakelijke informatie, terwijl excessieve details worden vermeden.
USE OPEN-ENDED QUESTIONS
Uit onderzoek is gebleken dat patiënten de meest valide informatie geven als zij de mogelijkheid hebben om vrij,
in hun eigen woorden en zo volledig mogelijk kunnen antwoorden. Dit is dan ook waarom het zo belangrijk is om
zoveel mogelijk open vragen te stellen.
TALK THE PATIENT ’S LANGUAGE
Het is van belang dat de woordkeuze van de therapeut niet bestaat uit technische termen die de patiënt wellicht
niet begrijpt. Soms denken patiënten dat ze de vraag begrijpen, terwijl ze dat eigenlijk niet doen. Doordat zij in
principe een andere vraag beantwoorden, krijg je informatie die wellicht niet accuraat is. De validiteit wordt
verbeterd als de vragen op een niveau worden gesteld dat de patiënt kan begrijpen. Hierbij is het wel belangrijk
dat de intelligentie en de gevoelens van de patiënt in acht worden genomen – dus niet op een heel kinderlijk
niveau gaan praten, als iemand duidelijk een hoog intelligentieniveau. Als je niet zeker weet wat een patiënt nou
precies heeft gezegd, kunnen er twee dingen worden gedaan:
1. Uitspreken wat jij denkt dat de uitspraak betekent.
2. Vragen wat het betekent.
Andermans gedrag moet ook niet per definitie worden vergeleken met dat van jezelf. Wat voor jou
gezond/normaal is, hoeft dat niet te zijn voor iemand anders. Een goed voorbeeld hiervan is de hoeveelheid
slaap, dit verschilt simpelweg ontzettend per individu.
CHOOSE THE RIGHT PROBING QUESTIONS
Als je iets specifieks wilt weten, dan is de beste strategie om dit simpelweg te vragen. Als je dieper in wilt gaan
op specifieke problemen van de patiënt, kunnen er probing vragen worden gesteld waarbij er rekening moet
worden gehouden met twee principes:
1. Uitlokkingen moeten worden geselecteerd die nog niet beantwoorde vragen oplossen.
2. Als de vragen laten zien dat je veel over de ziekte weet, dan kom je over als deskundig wat de
verhouding en het vertrouwen kan verbeteren.
Bij het stellen van vragen moet er worden voorkomen dat iemand geen ruimte overlaat voor speculatie, maar
juist voor feiten. Dit kan worden gedaan door bijvoorbeeld naar meer details te vragen of naar specifieke
voorbeelden. Voor elk symptoom zou duidelijk moeten zijn wat het type, de ernst, frequentie, duur en de context
waarin het voorkomt, is. Bij het zoeken naar specifieke details kan je overstappen op gesloten vragen.
2