Medische- en verpleegkundige
kennis
Semester 3, 1 e periode
Week 1 Medische kennis
Uitleggen hoe het proces van bevruchting plaatsvindt:
Bij de bevruchting smelten twee haploïde gameten met elkaar. Door deze versmelting
ontstaat een bevruchte eicel (zygote) met 46 chromosomen. Terwijl spermacellen alleen de
mannelijke chromosomen bijdragen, levert de vrouwelijke gameet, de secundaire oöcyt, alle
celorganellen, voedingsstoffen en de genetische programmering om de ontwikkeling van het
embryo gedurende ongeveer een week na de bevruchting te ondersteunen.
De corona radiata beschermt de eicel terwijl deze door de gescheurde follikelwand passeert
en in het infundibulum van het oviduct terechtkomt. De spermacel moet eerst door de
corona radiata heen dringen. Het acrosoom van de spermacel bevat verschillende enzymen
waaronder hyaluronidase, dat de verbindingen tussen aangrenzende follikelcellen afbreekt.
Tientallen spermacellen moeten hyaluronidase afgeven voordat er een opening tussen de
follikelcellen ontstaat. Eén spermacel bindt zicht eerst aan spermareceptoren in de zona
pellucida. Vervolgens scheurt het acrosoom, waardoor hyaluronidase en een ander
proteolytisch enzym vrijkomen. Deze enzymen maken een opening in de zona pellucida rond
de membraan van de cel. Zodra de membranen van de eicel en spermacel met elkaar in
contact zijn, beginnen ze te versmelten, waarmee de activering van de eicel in gang wordt
gezet. Blaasjes die zich juist binnen de membraan van de eicel bevinden, ondergaan
exocytose. Andere belangrijke veranderingen zijn de voltooiing van de meiose II en een
sterke toename van de stofwisselingssnelheid in de eicel. Nadat de eicel is geactiveerd en de
meiose is voltooid, reorganiseert het kernmateriaal in de eicel zich tot een vrouwelijke
pronucleus. Tegelijkertijd zwelt de kern van de spermacel op en verandert in de mannelijke
pronucleus. Daarna versmelten ze samen tijdens de zogenoemde amfimixis. Nu is de
bevruchting voltooid en is een zygote gevormd met 46 chromosomen. Bij de eerste
klievingsdeling ontstaan twee dochtercellen.
,Benoemen hoe in het eerste trimester de vroegste delingen, innesteling en placentatie
plaatsvinden:
De prenatale ontwikkeling is in drie trimesters ingedeeld:
1. Het eerste trimester is de periode van de embryonale en vroege fatale ontwikkeling.
Tijdens deze periode ontstaan de belangrijkste orgaanstelsels.
2. In het tweede semester vindt vooral de ontwikkeling van organen en orgaanstelsels
plaats tot deze bijna zijn volgroeid. De lichaamsverhoudingen van de foetus
veranderen, en tegen het einde van het tweede trimester is duidelijk een menselijke
vorm te herkennen.
3. Het derde trimester wordt gekenmerkt door een snelle groei van de foetus. Vroeg in
het derde trimester worden de meeste van de belangrijkste orgaanstelsels volledig
functioneel.
Klievingsdelingen zijn een reeks celdelingen die onmiddellijk na de bevruchting beginnen (1 e
trimester). Bij dit proces worden steeds meer genetisch identieke dochtercellen gevormd die
elk steeds kleiner worden, zogenoemde blastomeren. Bij de eerste klievingsdeling ontstaan
twee dochtercellen die elk half zo groot zijn als de oorspronkelijke zygote. Na drie dagen is
het pre-embryo een massief bolletje van cellen. Dit stadium wordt de morula genoemd.
Gedurende de volgende twee dagen vormen de blastomeren een blastocyste. De buitenste
laag van een blastocyste wordt trofoblast (vormt later de placenta en de vliezen) genoemd
en de binnenste laag embryoblast (vormt later de cellen waaruit het kind zich zal gaan
ontwikkelen).
De innesteling begint wanneer het oppervlak van de blastocyste dat het dichtste bij de
embryoblast ligt, zich hecht aan de bekleding van de uretus. (lees voor verduidelijking
anatomie en fysiologie, hoofdstuk 20, 20.2 t/m 20.4)
De placenta is een tijdelijke structuur in de baarmoederwand die een plaats biedt voor
uitwisseling van componenten tussen de bloedsomloop van de foetus en de moeder.
Placentatie vindt plaats wanneer bloedvaten ontstaan in het chorion rond de buitenkant van
de blastocyste.
De vorming van het embryo wordt embryogenese genoemd. Embryogenese begint wanneer
door plooiing, differentiatie en groei van het embryo een uitstulping ontstaat, de hoofdplooi,
die in de amnionholte uitsteekt.
Benoemen wat de ontwikkelingskenmerken van de foetus zijn in het tweede en derde
trimesters in de zwangerschap:
In het tweede semester vindt vooral de ontwikkeling van organen en orgaanstelsels plaats
tot deze bijna zijn volgroeid. De lichaamsverhoudingen van de foetus veranderen, en tegen
het einde van het tweede trimester is duidelijk een menselijke vorm te herkennen. Het
derde trimester wordt gekenmerkt door een snelle groei van de foetus. Vroeg in het derde
trimester worden de meeste van de belangrijkste orgaanstelsels volledig functioneel.
,Beschrijven welke prenatale zorg wordt geboden door verloskundigen aan zwangere
vrouwen in Nederland. Inclusief de verschillende vormen van prenatale screening:
Het doel van prenatale screening tijdens de zwangerschap is om (ernstige) aangeboren
afwijkingen vroegtijdig te diagnosticeren. Er worden drie screeningsonderzoeken
aangeboden:
1. Bloedonderzoek: dit kan al in het begin van de zwangerschap worden gedaan. Er
wordt gekeken naar antistoffen, resusfactor en infectieziekten (bijv. hepatitis B en
hiv).
2. Niet-Invasieve Prenetale Test (NIPT): na bloedafnamen wordt het DNA in het
laboratorium onderzocht. Dit is een onderzoek dat kijkt naar afwijkende
chromosomen (bijv. Downsyndroom).
3. De twintigwekenecho: met dit onderzoek kunnen aangeboren afwijkingen worden
opgemerkt (bijv. open rug, waterhoofd, hartafwijkingen). Ook wordt er gekeken of
het kind goed groeit en of er voldoende vruchtwater is.
Per orgaanstelsel herkennen welke veranderingen en kwaaltjes er bij de zwangere
optreden gedurende de zwangerschap:
De ademhalingssnelheid van de moeder neemt toe en het ademvolume neemt toe. Het
volume van het moederlijk bloed wordt groter. De behoefte van de moeder aan
voedingsstoffen neemt met twintig tot dertig procent toe. De glomerulaire filtratiesnelheid
van de moeder stijgt met ongeveer vijftig procent. De baarmoeder wordt enorm veel groter.
De melkklieren worden groter en beginnen melk af te geven. Zie ook tijdlijn Jufdanniële.
Uitleggen welke leefstijladviezen zwangeren krijgen en waarom:
Week 1 les
Gestatie: zwangerschap
Embryonale ontwikkeling (0-2 maand):
- 40% van de embryo’s overleeft deze periode.
Foetale ontwikkeling (3-9 maand):
, - In het tweede trimester is de basis voor alle organen is aangelegd en de foetus groeit
tot 0.64 kg.
- In het derde trimester zijn alle organen geheel aangelegd en de meeste gereed om
hun functie te vervullen. De foetus groeit minder snel, maar wordt gemiddeld 3,5 kg
zwaar.
Tekort aan foliumzuur tijdens de zwangerschap kan zorgen voor complicaties, zoals een
open ruggetje en een hazenlip.
Kortademigheidsklachten tijdens de zwangerschap kunnen ontstaan door:
1. Meer zuurstofgebruik.
2. De foetus wordt groter en drukt op de diafragma (middenrif).
3. Het ademcentrum van de moeder wordt gevoeliger voor CO2.
4. Meer bloedvolume waardoor er meer erytrocyten (rode bloedcellen) moeten worden
aangemaakt, hierdoor daalt het Hb-gehalte, waardoor anemie (bloedarmoede)
ontstaat.
Duizeligheid tijdens de zwangerschap kan ontstaan door:
- In rugligging komt er druk op de onderste holle ader (vena cava inferior), waardoor
deze wordt dichtgedrukt. Hierdoor stroomt er minder bloed terug naar het hart.
Vanaf week 38 is het veilig om thuis te bevallen. Van vroeggeboorte is sprake bij een
zwangerschapsduur van minder dan 37 weken. Met de NIPT-test kunnen chromosomale
afwijkingen worden geconstateerd, zoals het syndroom van Down.
Prenatale zorg door verloskundige:
- Lichamelijke toestand moeder (bloeddruk, gewicht, oedeem, bloedonderzoek).
- Kind (groei van het kind, beweeglijkheid, ligging, foetale hartactie).
Positieve discongruentie: baarmoeder is hoger dan verwacht door bijvoorbeeld te veel groei
of veel vruchtwater.
Negatieve discongruentie: baarmoeder is lager dan verwacht door bijvoorbeeld te weinig
groei of problemen met de placenta.
Aantal begrippen:
- Tot 16 weken: spontane abortus/miskraam
- 16-0 tot 23-6: immatuur
- 24-0 tot 27-6: extreem prematuur
- 28-0 tot 36-6: prematuur
- 37-0 tot 41-6: A terme
- 42-0 en meer: serotien
Dysmatuur: wanneer een kindje een te laag geboortegewicht heeft voor de
zwangerschapsduur (door afwijkingen in de placenta).