Samenvatting fysiologie voeding
Week 1 – Inleiding en basisweefsels H40.1-40.4
Anatomie: de biologische vorm van een organisme.
Fysiologie: de biologische functies van een organisme.
Evolutionaire convergentie: verschillende soorten die niets met elkaar te maken hebben,
hebben allemaal dezelfde evolutionaire oplossing voor een probleem (analoog). Bijvoorbeeld het
gestroomlijnde lichaam van zeedieren.
Diffusie: Verplaatsing van opgeloste stoffen met de concentratiegradiënt mee.
Osmose: Verplaatsing van water van een lage concentratie opgeloste stof naar een hoge
concentratie. Gebeurt alleen wanneer diffusie niet mogelijk is vanwege een membraan.
Verhouding oppervlak-inhoud: Eencelligen en kleinere organismen kunnen doormiddel van
directe uitwisseling met de omgeving aan de benodigde stoffen komen. Grotere organismen
hebben aparte oplossingen voor een hogere uitwisseling met de omgeving.
Het grotere blok heeft minder oppervlakte ten
opzichte van de inhoud. Het kleinste blok heeft
juist meer oppervlakte ten opzichte van de
inhoud. De oppervlakte (x2) ‘groeit’ minder hard
mee dan de inhoud (x3).
Kleinere dieren verliezen dus meer warmte dan
grotere dieren, maar hebben een eenvoudigere
uitwisseling van stoffen.
BMR: Rust metabolisme. Dit is de hoeveelheid energie die een organisme nodig heeft om in rust
zichzelf in leven te houden. Ectodermen gebruiken hierbij minder energie (SMR).
Links: Grotere dieren hebben een grotere metabolisme en hebben dus in rust meer energie nodig
om te blijven leven.
Rechts: Grotere dieren hebben per kilo lichaamsgewicht minder energie nodig. 1 kilo olifant heeft
minder voedsel nodig dan 1 kilo muis. Kleinere dieren hebben dus ook een hogere hartslag en
snellere ademhaling.
Interstitiële vloeistof: Vloeistof tussen de verschillende cellen. Complexere organismen hebben
ook een bloedsomloop (=verschillend!).
, Organisatie van het lichaam: Cellen – weefsel – orgaan – orgaansysteem.
Organen kunnen zich ook in meerdere orgaansystemen bevinden.
Er zijn vier hoofdtypen weefsels:
1. Epitheelweefsel: Bedekt de buitenkant van het lichaam en organen. Zijn vaak strak met
elkaar verbonden d.m.v. tight junctions. Zijn gepolariseerd en hebben dus twee
verschillende kanten: De ‘’plaksel laag’’ aan de buitenkant (basale zijde) en de apicale zijde
die aan de lumen ligt.
- Kubisch epitheel: gespecialiseerd voor secretie.
- Eenlagig cilinder epitheel: Grote cellen die als een soort baksteenmuur tegen
elkaar aan liggen. Bevinden zich op plaatsen waar secretie plaatsvindt
(darmen).
- Meerlagig cilinder epitheel: Lijkt op eenlagig, maar de kernen zijn
‘willekeurig’ verdeeld en de cellen hebben trilharen. Bevinden zich in de
luchtpijp.
- Meerlagig plaveisel epitheel: Dit weefsel heeft vele lagen met cellen. Nieuwe
cellen worden snel aangemaakt aan de basale zijde. Bevinden zich onder
andere op de huid.
- Eenlagig plaveisel epitheel: Een laag van platte cellen. Is dun en ‘lekt door’
zodat stoffen makkelijk door de cellaag heen kunnen diffunderen. Bevindt
zich in de longen.
2. Steun- en bindweefsel: Verdeeld over het lichaam om organen op hun plaats te
houden.
- Los bindweefsel: Meest voorkomende weefsel. Bind epitheelcellen aan
onderliggende weefsels. Herkenbaar aan losse vezels die door de cellen
heen lopen.
- Vezelig bindweefsel: Dicht weefsels met collageenvezels. Bevindt
zich in pezen en gewrichtbanden.
- Bot: Botten worden gevormd door een osteoblast, welke een matrix
van collageen uitscheiden. Botten bevatten osteonen welke bestaan uit een
centraal kanaal met daaromheen lagen geminerzaliseerd matrix.
- Kraakbeen: Collageenvezels in een rubberachtige stof uitgescheiden
door chondrocyten. Bij gewervelde embryo’s wordt kraakbeen later
vervangen door bot. In tegenstelling tot bot, blijft kraakbeen kapot.
- Vetweefsel: Cellen bevatten vet als een opslag. Iedere cel
bevat een vetdruppel.
- Bloed: Heeft een vloeibaar extracellulaire matrix
(bloedplasma). Daarnaast ook rode bloedcellen voor het vervoeren van zuurstof en
witte bloedcellen voor verdediging.
3. Spierweefsel: Filamenten bestaande uit actine en myosine, zorgt voor
bewegingen in het lichaam.
- Skeletspier: (dwarsgestreept spierweefsel). Bestaat uit lange
cellen met meerdere celkernen in een cel. Cellen geven een
gestreept gezicht.
- Hartspierweefsel: Spieren van het hart. Hartspierweefsel lijkt op
skeletspierweefsel, maar de vezels zijn verbonden door
tussenliggende schijven om signalen door te geven.
- Glad spierweefsel: Heeft geen strepen en bevindt zich o.a. in de
wanden van darmen en zorgt voor onvrijwillige samentrekkingen.
4. Zenuwweefsel: cellen bestaan uit een dendriet en een uitlopende axon. Deze worden
ondersteunt door gliacellen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper romebalm. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.