Lesdoelen casus 1
● De functies van de pleurae beschrijven.
De pleura is het longvlies rondom de longen. De pleura is een gesloten zak van sereus
membraan die een kleine hoeveelheid sereuze vloeistof bevat.
De pleura bestaat uit twee lagen:
➢ De eerste laag zit vast aan de long en is de pleura visceralis (of pulmonalis).
➢ De tweede laag zit vast aan de thorax en is de pleura parietalis;
➢ Op het moment dat iemand een klaplong heeft noemen we dit een pnmo thorax.
Hierbij gaat het vlies kapot.
● De pulmonale bloedtoevoer beschrijven.
Truncus pulmonalis:
● Rechter en linker truncus pulmonalis (arteria pulmonalis dextra en sinistra)
● Opsplitsing in takjes
● Dichtnetwerk van capilairen rond de alveoli
● Pulmonaire venulen twee longvenen (venae pulmonales)
● Hart
● de invloed van het autonome zenuwstelsel op de gladde spiercellen van de
bronchiolen uitleggen.
Net als elke andere spier ontvangt het middenrif voor het samentrekken en ontspannen
instructies van het zenuwstelsel. Dit gebeurt door de linker en rechter middenrif zenuwen.
Deze zenuwen komen van hoog uit het ruggenmerg en moeten daarom een vrij lange weg
afleggen. Deze zenuwen kunnen door ziekte of verwonding beschadigd raken.
● de normale ademfrequentie in rust benoemen.
Volwassenen in rust 8 – 20 per minuut
Volwassenen tachypnoe > 20 per minuut
Volwassenen bradypnoe < 8 per minuut
Neonaten (0 – 1 jaar) 30 – 40 per minuut
Kinderen (1 – 3 jaar) 23 – 35 per minuut
Kinderen (3 – 6 jaar) 20 – 30 per minuut
Kinderen (6 – 12 jaar) 18 – 26 per minuut
Kinderen (12 – 17 jaar) 12 – 20 per minuut
● De definitie geven van de termen compliantie, elasticiteit en luchtwegweerstand.
Elasticiteit is het vermogen van de long om na elke ademhaling zijn oorspronkelijk vorm aan
te nemen (afhankelijk van bindweefsel, bij emfyseem een probleem geforceerde expiratie
en meer inspanning inspiratie).
Compliantie is de uitzetbaarheid van de longen (rekbaarheid →inspanning nodig om
alveoli op te blazen). Een gezonde long is erg rekbaar (oa afhankelijk van
surfactant).
Luchtwegweerstand → er is adem inspanning nodig om de longen te vullen.
Weerstand die de luchtstroom ondervindt bij passage door de luchtwegen bij één
inademing. (bij bronchoconstrictie verhoogd).
● De voornaamste longvolumes en
longcapaciteiten beschrijven.
Bij een normale, rustige ademhaling zijn er
ongeveer 15 volledige ademhalingscyclus per
minuut.
,De overgebleven capaciteit van de luchtwegen wordt de anatomische dode ruimte genoemd
(ongeveer 150 mL).
Teugvolume (TV) is de hoeveelheid lucht die in en uit de longen stroomt tijdens iedere
ademhalingscyclus (ongeveer 500 mL).
Inspiratoir reservevolume (IRV) is een extra hoeveelheid lucht die tijdens een maximale
inspiratie door de longen geïnhaleerd kan worden bovenop de TV.
Inspiratoire longcapaciteit (IC) ia de hoeveelheid lucht die tijdens een maximale inspanning
ingeademd kan worden.
Functionele residuale capaciteit (FRC) is de hoeveelheid lucht die aan het einde van een
rustige expiratie achterblijft in de luchtwegen en de alveoli. DE FRC voorkomt dan ook dat
de alveoli bij expiratie dichtklapt.
Expiratoir reservevolume (ERV) is grootste hoeveelheid lucht die uit de longen gedreven kan
worden bij een maximale expiratie.
Residuaal volume (RV) is de hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft na gedwongen
expiratie.
Vitale longcapaciteit (VC) is de maximale hoeveelheid lucht die in en uit de longen kan
stromen:
VC= Ademvolume + IRV + ERV
Totale longcapaciteit (TLC) is de maximale hoeveelheid lucht die de longen kunnen
bevatten.
Alveolaire ventilatie is de hoeveelheid lucht die per minuut in en uit de alveoli stroomt.
Alveolaire ventilatie = (TV- anatomische dode ruimte) x ademhalingssnelheid.
● het onderscheid tussen het kleincellig en niet-kleincellig longcarcinoom benoemen.
Longkanker (longcarcinoom) is een kwaadaardige aandoening van het weefsel in de longen.
Bij ongeveer 80% gaat het om een niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), bij de overige
20% gaat het om een kleincellig longcarcionoom (SCLC).
Het kleincellig longcarcinoom bestaat uit kleine cellen die zeer snel delen zich snel door het
lichaam verspreiden. Bij de diagnose is deze vorm van longkanker meestal al
gemetastaseerd.
● de definitie, risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek,
behandeling, complicaties, prognose en preventie van longkanker beschrijven.
Longkanker (longcarcinoom) is een kwaadaardige aandoening van het weefsel in de longen.
Risicofactoren:
Roken, meeroken, blootstelling aan schadelijke stoffen en genetische factoren. Ook andere
longziekten kunnen het risico vergroten.
Etiologie:
Ongeveer 85% van alle gevallen van longkanker is het gevolg van roken. Ongeveer 15%
van alle zorgvragers met longkanker heeft nooit of nauwelijks gerookt. Vooral bij deze groep
worden specifieke mutaties in het DNA gevonden.
Pathofysiologie:
Het DNA van de cellen in de longen verandert door het langdurig inademen van carcinogene
stoffen. Door deze mutaties kunnen kankercellen ontstaan.
Op grond van het microscopische beeld wordt er onderscheid gemaakt van niet-kleincellig
longcarcinoom en kleincellig longcarcinoom.
Longtumoren kunnen de luchtwegen vernauwen en zorgen voor de obstructie van
bronchiën. Sputum hoopt zich dan op in het achterliggende longweefsel, waardoor er
makkelijker een infectie kan ontstaan, die soms lastig zijn te behandelen. Tumoren kunnen
,ook de bloedvaten in de longen aantasten, waardoor de zorgvrager bloed ophoest
(hemoptoë).
Longkanker kan lymfogeen metaseren naar regionale lymfeklieren, zoals het mediastinum,
en hematogeen naar onder andere lever, botten en hersenen.
Symptomen:
De symptomen ontstaan geleidelijk. Wanneer de kanker op basis van de symptomen
ontdekt wordt, is deze vaak al in een vergevorderd stadium. Latere gevolgen zijn vaak het
gevolg van obstructie van de luchtwegen of uitbreiding van de kanker. De meest
voorkomende symptomen bij longkanker zijn:
➢ Specifieke symptomen van longen en thorax → hardnekkige en langdurige
prikkelhoest, hemoptoë, wheezing en kortademigheid. Soms is er ook
sprake van pijn op de borst, pijn in de rug of schouderregio en zwelling van
nek en gezicht.
➢ Algemene symptomen van kanker → koorts, vermoeidheid, een
verminderde algehele conditie, gebrek aan eetlust en gewichtsverlies
zonder duidelijke aanleiding.
➢ Symptomen door metastasen: misselijkheid, (bot)pijn, fracturen en neurologische
verschijnselen.
Diagnostiek:
De bevindingen bij anamnese en lichamelijk onderzoek zijn weinig specifiek.
Aanvullende diagnostiek is nodig om longkanker vast te stellen, en welke soort en welk
stadium het gaat.
Ter oriëntatie wordt meestal eerst een x-thorax gemaakt. Vervolgens wordt op een ct-scan
de precieze locatie van de tumor vastgesteld. Men controleert dan ook de aanwezigheid van
metastasen in de lymfeklieren en in de bovenbuik. De ct-scan wordt soms gecombineerd
met een pet-scan.
De diagnose wordt bevestigd met cytologisch en pathologisch onderzoek. Een punctie of
biopt kan endoscopisch via de slokdarm of de luchtwegen worden uitgevoerd. Soms zijn
chirurgische ingrepen noodzakelijk om een beeld te verkrijgen.
Voor stadiëringsonderzoek worden onder andere vaak echografie van de bovenbuik, PET
scan, skeletscintigrafie (botscan) en mri-scan van de hersenen ingezet.
Behandeling:
De behandeling hangt af van het type, de plaats en stadium van de tumor. Bij longkanker in
het beginstadium, waarbij er nog geen sprake is van metastasering, behoort een operatie
met postoperatieve chemotherapie en/of radiotherapie tot de mogelijkheden. In latere stadia
wordt er vaak palliatief behandeld met een combinatie van chemotherapie, radiotherapie en
immuuntherapie. Endobronchiale therapie is minder invasief dan opereren, met een beter
behoud van de longfunctie. deze therapie wordt zowel curatief als palliatief ingezet. Hierbij
wordt via de bronchoscoop de tumor verwijderd, weggebrand of bestraald. Sommige
longtumoren kunnen worden behandeld met doelgerichte of immunotherapie. Deze therapie
is gericht op specifieke eiwitten die ongeremdde groei stimuleren of op jet versterken van het
immuunsysteem.
Complicaties:
Bij obstructie van bronchiën kan een pneumonie ontstaan. Bij een zorgvrager met
herhaaldelijke pneumonie moet men daarom bedacht zijn op longkanker. Doorgroei binnen
de thorax kan leiden tot aantasting van de n. laryngeus recurrens, met heesheid tot gevolg.
Aantasting van de vena cava superior leidt tot stuwing in het gezicht en nek, aantasting van
de slokdarm tot slikklachten. Wanneer het diafragma is aangetast kan dit leiden tot
ventilatieproblemen. Ingroei in de pleuraholte veroorzaakt pleuritis carcinomatosa met
pleuravocht met dyspneu tot gevolg.
Prognose:
Slecht, gemiddelde overlegingsduur zonder behandeling 8 maanden, overlevings na 5 jaar
13%. Bij kleincellig longcarcinoom slechter.
, Preventie:
Preventie van longkanker bestaat het stoppen met roken, het vermijden van meeroken en
het vermijden van blootstelling aan carcinogene stoffen.
● Specifieke (voor)zorgen bij toepassing van farmacotherapie bij kinderen verklaren.
● de functies van de trachea tijdens ademhaling uitleggen.
➢ Ondersteuning en doorgankelijkheid → de structuur van het tracheaal
kraakbeen en elastisch weefsel zorgt ervoor dat de luchtweg niet knikt of
blokkeert als het hoofd en de nek bewegen. Het kraakbeen voorkomt dat
de trachea inzakt als de druk erbinnen lager is dan de intrathoracale druk.
➢ Mucociliair transport → het synchroon en regelmatig bewegen van de
trilharen van het slijmvlies dat slijm met aanhangende deeltjes omhoog
naar de larynx drijft, waar het wordt doorgeslikt of opgehoest.
➢ Opwarming, bevochtiging en filtering → het in de neus begonnen proces
gaat door, ook al is de lucht al verzadigd en inmiddels op
lichaamstemperatuur als zij de trachea bereikt.
➢ Hoestreflex → zenuwuiteinden in de larynx, trachea en bronchiën zijn
gevoelig voor irritatie. De buik- en ademhalingsspieren spannen aan en dan
wordt de lucht plotseling onder druk losgelaten waardoor slijm en lichaamsvreemd
materiaal uit de mond gedreven worden.
● de luchtweg in de bronchiale boom benoemen in volgorde van afnemende grootte
(trachea, stam/hoofdbronchus, bronchiën, bronchiolen, alveoli).
De luchtweg bestaat uit de trachea, de linker en rechter stambronchus, bronchiën,
bronchiolen (kleinere luchtwegen), ductus alveolares, alveoli.
● de locatie en globale anatomie van de longen en de pleurae beschrijven
(mediastinum, longhilus, longkwabben).
Twee longen, één aan elke kant van de middellijn in de borstholte. Kegelvormig en hebben
een top (apex), basis, costaal oppervlak en een mediaal oppervlak.
Top (apex) → rond, loopt tot de nekbasis.
Basis → ligt op het thoracale oppervlak van het sleutelbeen.
Costale oppervlak → breed buitenoppervlak van de longen tegen de costale
kraakbeenderen, ribben en de tussenribspieren.
Mediale oppervlak → liggen elk tegenover de ruimte tussen de longen
(mediastinum).
Longen bestaan uit bronchiën, alveoli, bindweefsel, bloedvaten, lymfevaten en zenuwen
(omsloten door een matrix van elastisch bindweefsel). Elke kwab bestaat uit een aantal
lobuli (klierzakjes).
● de structuur en veranderende functies van de diverse niveaus van de luchtweg
beschrijven.
➢ Kraakbeen → aangezien stijf kraakbeen de uitzetting van het longweefsel
en de gasuitwisseling zou verstoren, is het alleen ter ondersteuning
aanwezig in de grotere luchtwegen. Naarmate de luchtwegen zich splitsen,
worden deze ringen veel kleinere plaatjes en op bronchiolair niveau is er
helemaal geen kraakbeen in de wanden van de luchtwegen aanwezig.
➢ Gladde spier → het kraakbeen dat uit de wanden van de luchtwegen
verdwijnt, wordt vervangen door gladde spierweefsel. Hierdoor kan de
diameter van de luchtwegen worden vergroot en verkleind door de actie
van het autonome zenuwstelsel, waarmee de luchtstroming in elke long
wordt geregeld.
➢ Epitheelbekleding → het trilhaarepitheel wordt geleidelijk vervangen door
niet-trillend epitheel en bekercellen verdwijnen.
● de acties van de belangrijkste ademhalingsspieren beschrijven.