Risicotaxatie
Samenvatting alle hoorcolleges
Major Forensische Psychologie
Collegejaar 2021-2022
Inhoudsopgave
Hoorcollege 1 – Introductie Risicotaxatie ------------------------------------------------------------------ 2
Hoorcollege 2 – Risicotaxatie bij Jongeren --------------------------------------------------------------- 18
Hoorcollege 3 – Risicotaxatie van Geweld---------------------------------------------------------------- 29
Hoorcollege 4 – Risicotaxatie van Zedendelicten ------------------------------------------------------- 45
Hoorcollege 5 – Ambulante Patiënten + Delictanalyse ------------------------------------------------ 59
Hoorcollege 6 – Specifieke Populaties -------------------------------------------------------------------- 70
Hoorcollege 7 – Valkuilen en Gevaren -------------------------------------------------------------------- 87
Hoorcollege 8 – Betrouwbaarheid en Validiteit --------------------------------------------------------- 96
Hoorcollege 9 – Klinisch en Actuarieel Oordeel ------------------------------------------------------- 104
Hoorcollege 10 – Casusformulering---------------------------------------------------------------------- 115
1
,Hoorcollege 1 – Introductie Risicotaxatie
Leerdoelen HC1:
Aan het eind van dit hoorcollege, moet je in staat zijn om:
- Risicofactoren en beschermende factoren te definiëren en herkennen.
- De verschillen tussen de verschillende soorten risicofactoren te begrijpen en
herkennen.
- Leg uit hoe RNR en de centrale criminogene behoeften samenhangen met
risicotaxatie.
1.1 Definitie Risicotaxatie
Risicotaxatie is het voorspellen van schadelijk gedrag of gedrag dat niet is toegestaan. Het is
in feite een berekening van de waarschijnlijkheid dat schadelijk gedrag of een schadelijke
gebeurtenis zich zal voordoen, en het houdt een beoordeling in van de frequentie van het
gedrag (of de gebeurtenis), de waarschijnlijke gevolgen en wie erdoor zal worden getroffen
(Kemshall). Een meer recentere definitie van risicotaxatie omschrijft het als de poging om de
waarschijnlijkheid van toekomstige overtredingen te voorspellen om zo individuen te
identificeren die behandeling nodig hebben (Brown en Singh).
Risicotaxatie moet het volgende specificeren:
- Het type van gedrag: bijvoorbeeld gewelddadig of seksueel gedrag.
- Potentiële schade of nadeel veroorzaakt door het gedrag: bijvoorbeeld seksueel
misbruik van kinderen.
- De waarschijnlijkheid dat het zal gebeuren en onder welke omstandigheden.
Monahan en Steadman zeiden ook wel dat het voorspellen van het weer veel gemakkelijker is
dan het voorspellen van geweld.
Waarom doen we risicotaxatie? Het is ook risicomanagement. Het is belangrijk dat de kennis
verkregen uit risicotaxatie gebruikt wordt om interventies te hanteren die het risico beperkt
of verminderd. Een voorbeeld is dat je iemand een behandeling laat volgen voor verslaving en
wanneer iemand niet in de buurt mag wonen van een school als het gaat om een
pedoseksueel.
- Als eerste doen we risicotaxatie om de veiligheid te hanteren. Dit gaat om de veiligheid
van de samenleving maar ook in de context van de behandeling voor het personeel en
medebewoners.
- Er is ook een groot maatschappelijk belang. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat
ernstige recidive door patiënten/delinquenten voorkomen wordt.
- Als derde is er ethisch belang. Er moet geen willekeur voorkomen en voor iedere
patiënt moet dezelfde methode worden toegepast.
- Het therapeutische belang (RNR model) heeft goede risicotaxatie nodig. Een adequate
risico-inschatting leidt tot inzicht in risicofactoren bij een individuele patiënt en tot een
risicohanteringsplan/behandelingsplan.
- Als laatste is het belangrijk voor communicatie. Meer transparantie en uniformiteit in
de besluitvorming is nodig, en meer verbetering van communicatie over risico’s en
risicomanagement.
2
,1.2 Geschiedenis Risicotaxatie
1876 – Lombroso
Lombroso was een Italiaanse criminoloog die kon aantonen dat criminaliteit door uiterlijk
bepaald werd. Hij stelde dat sommige mensen als misdadiger geboren werden met bepaalde
uiterlijke kenmerken: grote vooruitstekende kaken, dieperliggende ogen, laag voorhoofd,
grote kin, hoge jukbeenderen en een haakneus. Deze uiterlijke kenmerken zouden
samenhangen met afwijkend gedrag zoals grote beweeglijkheid, ongevoeligheid voor pijn,
luiheid, edelheid, gokzucht en vluchtigheid van emoties.
Hij concludeerde dit op basis van onderzoek bij 1000 gevangenen. Op basis van fysieke
kenmerken kon je volgens hem voorspellen of iemand zou recidiveren of niet. Volgens kon je
ook voorspellen of iemand een goede of slechte echtgenoot zou zijn.
1950 – Geen probleem?
Er leek in deze tijd geen probleem te zijn.
1960 - Baxstrom
In 1960 kwam hier verandering in. In 1966 vond de zaak Bastrom versus Herold voor.
Baxstrom werd in 1948 veroordeeld voor 3 jaar gevangenisstraf omdat hij zware slagen en
verwondingen had veroorzaakt. Toen hij zijn straf had uitgezeten werd hij overgebracht naar
een psychiatrisch ziekenhuis. De psychiaters hadden beoordeeld dat hij te gevaarlijk was om
vrijgelaten te worden of overgeplaatst te worden naar reguliere psychiatrie. Baxstrom vond
dat hij beoordeeld hoorde te worden door een jury. Hij won de zaak en werd in mei 1966
vrijgelaten. Hij stierf wel een maand later aan een epileptische aanval, maar deze zaak had
alsnog veel effect op de psychiatrische ziekenhuis in New York.
967 “gevaarlijke” psychiatrische patiënten werden getransfereerd naar reguliere
psychiatrische ziekenhuizen. Nadien werden 121 patiënten vrijgelaten. Na een 4 jaar follow
up opgevolgd door Steadman & Cocozza (1978) werd gezien dat maar 2,7% teruggestuurd was
naar de forensisch psychiatrie. Van de patiënten die overbleven in de maatschappij waren
17% een keer gearresteerd en 7% veroordeeld.
Conclusie 1970-1980
De APA zei dat het voorspellen van gevaarlijk gedrag onvoldoende is. De vaardigheden van
psychiaters of andere professionals om recidive in te schatten waren niet bewezen. Nu moet
wel gezegd worden dat bij de studie van Steadman & Cocozza de patiënten wel redelijk oud
(gemiddeld 47) waren. Veel zaten al meer dan 15 jaar in detentie. Dat er weinig recidive was
zou ook door de leeftijd gekomen zijn. Toch had het onderzoek een grote invloed. Er werd
besloten dat er een probleem was bij het voorspellen van menselijk gedrag.
Door Ennis & Litwack in de jaren 70 gezegd dat eigenlijk het voorspellen van gewelddadige
gedrag niet beter was dan muntjes opgooien op een kansniveau. De uitspraak van een
psychiater zou niet betrouwbaar of valide zijn.
3
,Een andere studie die het oordeel van experts in twijfel trokken was die van Quinsey &
Ambtman. Zij onderzochten in hoeverre leerkrachten gedrag konden voorspellen versus
forensische psychiaters. Er werd gekozen voor leerkrachten omdat ze geschoold waren maar
niet op het recht. Hij gaf ze vragen met betrekking tot herval op basis van dossierinformatie.
Ze werden dossiers gegeven met achtergrond informatie, testen die afgenomen waren en
klinische observaties etc.
De voornaamste resultaten waren dat er een hele lage IRR (inter-rater reliability) was bij de
leerkrachten. De overeenkomsten tussen de eindoordelen van de leerkrachten waren erg
laag. Maar ze waren wel hoger dan van de psychiaters. Gemiddeld correleerde de
overeenkomsten goed tussen de psychiaters en leerkrachten. Het onderzoek toonde aan dat
hoe meer informatie beschikbaar was, hoe conservatiever men was in hun oordeel.
Deze studie legde dus weer een aantal pijnlijke punten bloot, je zou verwachten dat experts
een andere opinie hadden dan anderen. Ook zou je verwachten dat twee experts tot min of
meer dezelfde conclusie komen. Ten derde zou je verwachten dat als aan deze
gespecialiseerde onderzoeken gedaan werden dat deze ook meegewogen werden op het
eindoordeel. Dit zou dan verschillen met de manier waarop leken dit zouden doen. Niks bleek
het geval te zijn.
In de jaren 80 was de conclusie van Monahan dat psychiaters en psychologen accuraat zijn in
1 van de 3 voorspellingen van gewelddadig gedrag en dat het best een muntje opgegooid kan
worden om te beslissen over advies.
Tijdlijn:
• 1876: Lombrose → je wordt geboren als crimineel
• 1950: Geen probleem
• 1960: Baxstrom → de recidive blijkt mee te vallen bij hoog risico
• 1970: Twijfels
• 1980: Monahan → experts zijn niet zo goed in het voorspellen van recidive
• 1990: Meer onderzoek naar factoren die wel recivide voorspellen. Hier is het RNR
model uit ontstaan.
• 2000: Integratie in de praktijk.
1.3 Het RNR model
Het Risk, need and responsivity (RNR) model van Andrews & Bonta zegt dat interventies
gebaseerd moeten zijn op resultaten die afkomstig zijn van het wetenschappelijk onderzoek
naar de effectiviteit van die interventies. Ze zeggen dat de behandeling evidence based moet
zijn.
• Risico principe: dit principe wil zeggen dat delinquenten met een hoger recidivegevaar
het meest baat hebben bij een intensievere behandeling. Delinquenten met een lager
recidivegevaar moeten minder intensief behandeld worden.
• Behoefte (need) principe: dit principe zegt dat je alleen de factoren die samenhangen
met vermindering van recidive tijdens de behandeling aan zou moeten pakken.
• Responsiviteits principe: dit principe zegt dat interventies zouden moeten worden
afgestemd op de kenmerken van de dader, zoals motiveringsniveau, persoonlijke
omstandigheden en leerstijl.
4
,Het risicobeginsel
Wie behandelen we? De behandelintensiteit moet afgestemd worden aan het recidiverisico
van de cliënt. Je moet dan wel al het recidive niveau kennen. De cliënt met een hoge kans op
recidiveren is gebaat bij een meer intensieve behandeling. De cliënt met een lage kans op
recidiveren is gebaat bij een minder intensieve of zelfs geen behandeling.
Het risico principe zegt dat het recidiverisico centraal moet staan, niet de stoornis. Bij een
verkeerde afstemming van de behandelintensiteit kan dit ervoor zorgen dat het recidiverisico
toeneemt. Uit onderzoek wordt gezien dat wanneer je dezelfde behandeling toepast voor
hoge en lage risicogroepen dat het behandeleffect groter is bij hoge risicogroepen, namelijk
10% minder recidive bij hoog versus 3% bij laag risico.
Beslisboom hoe dit wordt toegepast:
In deze beslisboom wordt eerst gekeken of er sprake is van strafbaar seksueel gedrag. Als er
uit de risicotaxatie komt dat iemand een grote kans heeft op ernstig seksueel delict, zal deze
persoon in de klinische setting behandeld worden. Als de persoon een grote kans heeft op
licht seksueel delict of een kleine kans heeft op ernstig delict, dan moet deze persoon
behandeld worden in de ambulante setting. Als uit de risicotaxatie naar voren komt dat deze
persoon een kleine kans heeft op licht seksueel delict dan wordt besloten dat deze persoon
coaching krijgt.
5
,In dit bovenstaande model wordt gekeken naar de grootte van het risico en welke behandeling
dan gegeven wordt aan de patiënt. Dit zijn voorbeelden van hoe in de praktijk via het RNR
model beslissingen worden gemaakt.
Het behoeftebeginsel
Wat gaan we behandelen? Je moet de handeling richten op de criminogene behoeften die
daadwerkelijk in relatie staan tot (toekomstig) delictgedrag en dus aandacht behoeven.
- Elk individu heeft zijn eigen combinatie van factoren die tot het plegen van een delict
geleid heeft.
- Deze criminogene behoeften zijn de dynamische risicofactoren die in relatie staan tot
het delict.
- Deze dynamische risicofactoren zijn veranderbaar door behandelinterventies, dus de
focus van de behandeling ligt op de matig tot hoge dynamische risico’s.
Als we kijken naar het adequaat behandelen van de criminogene behoeften dan wordt het
geassocieerd met 19% minder recidive. Het richten van een interventie op niet-criminogene
behoeften is geassocieerd met een lichte stijging van 1%.
Andrews & Bonta zijn gaan kijken in datasets, welke factoren van personen statistisch
gerelateerd zijn tot hun recidive. Ze hebben acht factoren gedefinieerd. Van deze acht
factoren wordt er eerst gesproken van de Big Four. Dit zijn de factoren die de voorspellers zijn
van recidive:
1. Geschiedenis van antisociaal gedrag.
o Risico: Vroege en aanhoudende betrokkenheid bij een aantal en een
verscheidenheid van antisociale handelingen in een verscheidenheid van
instellingen. Dit wil dus zeggen dat er in de geschiedenis meerdere antisociale
gedragingen zijn geweest in meerdere contexten.
o Dynamische behoefte: Je gaat hiermee om door met de persoon te werken aan
niet-criminele alternatieve gedragingen in risicovolle situaties
2. Antisociaal persoonlijkheidspatroon.
o Risico: Mensen die avontuurlijk plezier zoeken (kick), zwakke zelfbeheersing
hebben, en rusteloos agressief zijn.
o Dynamiasche behoefte: Werken aan probleemoplossende vaardigheden,
management vaardigheden, woedebeheersing en copingvaardigheden.
3. Antisociale cognities.
o Risico: Attitudes, waarden, overtuigingen en rationalisaties welke crimineel
gedrag ondersteunen; cognitief emotionele condities van woede, wrok en
6
, trots; criminele versus hernieuwde identiteit, criminele versus anti-criminele
identiteit.
o Dynamische behoefte: Verminderde antisociale cognities, herken risicovolle
manieren van denken en voelen, ontwikkel alternatieve en minder risicovolle
manieren van denken en voelen, maak een hernieuwde en/of anticriminele
identiteit eigen.
4. Antisociale peers.
o Risico: Nauwe contacten met criminele anderen en relatieve sociale isolatie
met niet-criminele anderen; directe sociale steun voor criminaliteit.
o Dynamische behoefte: Verminder contacten met criminele anderen, bouw
contacten/banden met niet-criminele anderen uit.
Naast de Big Four zijn er nog vier recidive factoren die nog steeds voorspellen, maar in mindere
mate dan de eerste vier.
5. Familiale en/of echtelijke relaties.
o Risico: Twee belangrijke elementen zijn: enerzijds de opvoeding en/of de zorg,
anderzijds de controle en/of het toezicht.
o Dynamische behoefte: Reduceer conflicten, bouw positieve relaties uit,
verbeter de controle en het toezicht.
6. School en/of werk.
o Risico: Lage niveaus van prestaties en voldoening op school en/of werk.
o Dynamische behoefte: Verbeter de prestaties, beloningen en voldoening.
7. Vrije tijd en/of recreatie.
o Risico: Lage niveaus van betrokkenheid en bevrediging bij nietcriminele
vrijetijdsbesteding.
o Dynamische behoefte: Verbeter betrokkenheid, beloningen en voldoening.
8. Drugsgebruik.
o Risico: Misbruik van alcohol en/of drugs.
o Dynamische behoefte: Verminder drugsmisbruik, vermindering van de
persoonlijke en interpersoonlijke steun voor verslavingsgedrag, ontwikkel
alternatieven voor drugsmisbruik.
Naar de niet-criminogene behoeften is minder onderzoek gedaan en er is ook nog
onvoldoende bewezen. Relevante niet-criminogene behoeften voor algemeen delictgedrag
zijn: zelfwaardering, emotionele problemen, psychiatrische aandoening, gezondheid.
Deze dynamische factoren staan niet in directe relatie tot recidive vermindering, maar kunnen
indirect bijdragen aan terugdringen van dynamisch risico. De belangrijke (vooralsnog) niet-
criminogene behoeften die wel direct in relatie tot recidive vermindering lijken te staan zijn:
- Affectieve negatieve emoties.
- Succesvol behandelproces vanuit de cliënt.
Criminogene behoeften (‘need’) zijn dynamische risicofactoren waar de focus van de
behandeling naar uit moet gaan vanwege de directe relatie met recidive.
Persoonlijke behoeften (‘want’) kunnen belangrijk zijn maar staan (overwegend) niet direct
in relatie tot recidive
7
,Responsiviteitsbeginsel
Hoe gaan we behandelen? Sluit de behandeling en de type interventies aan bij de leerstijl en
de leervermogen van de cliënt? De cliënt moet het ook kunnen doen. De externe
responsiviteit gaat over de vorm van behandeling, kenmerken van de therapeut,
beschikbaarheid van adequate interventies, en mogelijkheden die de behandelomgeving
biedt (stabiliteit, kwaliteit van leven, mobiliteit). De interne responsiviteit houd rekening met
de individuele kenmerken van een cliënt: intellect, persoonlijkheid, stoornis,
behandelmotivatie, en leerstijl. Externe responsiviteit heeft vooral te maken met wat er
rondom de cliënt zich bevindt en bij interne responsiviteit wordt gekeken naar wat de cliënt
zelf kan.
Een responsieve behandeling hangt samen met 23% minder recidive (Andrews & Bonta).
1.3 Statistiek
Om te kijken of het risicotaxatie instrument goed voorspeld, wordt gebruikt gemaakt van een
ROC-analyse. Daarmee krijg je altijd een waarde, de Area Under the Curve (AUC). Dit is de
meest gerapporteerde maat in literatuur om aan te geven of het goed voorspeld. Het geeft de
kans aan dat een willekeurige recidivist een hogere score krijgt dan een willekeurige niet-
recidivist. De interpretatie:
- 0.5 = kansberekening van muntje opgooien.
- 0.56 – 0.64 = een klein voorspellend vermogen.
- 0.64 – 0.71 = een matig voorspellend vermogen.
- 0.71 en hoger = een groot voorspellend vermogen.
Sommige auteurs zijn conservatiever maar dit zijn de meest gebruikte waardes in de
literatuur. We spreken over een retrospectieve maat, dit wil zeggen dat je recidive cijfers hebt
en dat je gaat kijken in hoeverre het instrument deze recidive cijfers kan voorspellen.
1.4 Generaties van risicotaxatie instrumenten
We zien vier generaties van risicotaxatie instrumenten:
Eerste generatie: Ongestructureerd professioneel oordeel
Het ongestructureerd professioneel oordeel heeft GEEN onderliggend
beoordelingsinstrument. Het is enkel op basis van de klinische inschatting van de beoordelaar.
Dit wordt gedaan op basis van gesprekken die met de cliënt zijn uitgevoerd die soms
aangevuld worden met dossiers.
Voordeel:
- Geen kosten voor het aankopen van instrumenten.
- Het is flexibel en gemakkelijk.
- Geen opleiding voor nodig.
8
,Nadeel:
- Gebrek aan consistentie.
- Gebrek aan transparantie.
- Gevoelig voor vooroordelen/biases/tegenoverdrachtgevoelens. → HC7
- Geen opleiding nodig.
- Gebrek aan scoringsintegriteit.
- Nauwkeurigheid gelijk aan toeval (50%). → HC8
- Slechte betrouwbaarheid + validiteit.
Tweede generatie: Actuariële instrumenten
De actuariële instrumenten zijn instrumenten die factoren gebruiken die op basis van
onderzoek zijn aangetoond geworden dat ze in relatie staan tot recidive. Ze zijn empirisch
onderbouwd. De factoren die gemeten worden zijn meestal statistisch items. Statische items
zijn items die niet meer veranderbaar zijn, zoals de leeftijd van het eerste delict.
Voordeel:
- Evidence based.
- Minder vatbaar voor interpretatie want de richtlijnen zijn duidelijk bepaald
- Transparant/objectief: je kan perfect zien waarom iemand een beslissing genomen
heeft of score heeft gekregen.
- Repliceerbaar.
- Goede betrouwbaarheid.
- Goede predictieve validiteit.
- Snel en gemakkelijk uit te voeren.
Nadeel:
- A-theoretisch (niet gebaseerd op theorie /verklaringsmodel). Alle factoren die gebruikt
worden zijn empirisch onderbouwd. Studies hebben aangetoond dat er relaties zijn
met recidive. Dit is uit data ontstaan en niet uit een theorie en met data bevestigd. We
weten niet waarom er een link is tussen bepaalde risicofactoren en gedrag.
- Statische items zijn onveranderbaar, je kan er niet mee aan de slag in de praktijk.
- Beperkte identificatie van behandelingsdoelen.
- Beperkte integratie van interventie.
- Alleen risicofactoren, geen beschermende factoren.
- Geen klinische override: de clinicus kan niet zelf bepalen in hoeverre de bepaalde
risicofactoren doorwegen op de eindbeslissingen. De optelsom van de factoren
resulteert in een risicocategorie.
- Uitspraken over cijfers die gebaseerd zijn op data op groepsniveau
9
, De PCL-R (Psychopathy Checklist Revised) is een instrument om psychopathische kenmerken
in kaart te brengen van mensen. Deze wordt ook vaak gebruikt om recidive inschattingen te
doen. Het is niet ontwikkeld als diagnostisch instrument en niet als recidive instrument. Maar
studies hebben aangetoond dat het wel recidive kan voorspellen.
Voorbeeld van actuarieel instrument: de StatRec
De Static Risk of Recidivism is dus een actuarieel instrument. Onder actuarieel verstaan we
dat op elke risicofactor een score gegeven wordt, die score wordt opgeteld en de som van de
scores geeft dan weer aan hoe hoog het risico is op herval. Die som van die scores ga je
opzoeken in een normtabel. Aan de hand van die normtabel weet je hoe hoog het risico is van
de persoon.
Op de StatRec zien we 6 items: geslacht, leeftijd, geboorteland, type delict, eerdere
veroordelingen en de opeenvolging van justitiële contacten.
De StatRec voorspelt het recidive redelijk goed. De voorspellende waarde van AUC is ongeveer
0.8. Dit is een grote voorspellende waarde.
Voorbeeld 2 van actuarieel instrument: Static99-R
De Static99-R is een actuarieel
risicotaxatie instrument voor
zedendelinquenten. Het
bestaat uit 10 statistische
risicofactoren.
Voor elke factor wordt dus een
waarde gegeven en de som
hiervan zoek je op in de tabel
hierboven voor de uitslag.
Derde generatie: Gestructureerd professioneel oordeel
De gestructureerd professioneel oordeel instrumenten zijn een combinatie van de actuariële
met de klinische methode.
Voordeel:
- Transparanter dan ongestructureerd.
- Gevoelig voor veranderingen over tijd.
- Goede betrouwbaarheid.
- Goede predictieve validiteit.
- Identificatie van behandeldoelen.
- Professional heeft altijd de leiding.
10