GZW1024 Voeding en beweging
Taak 1 evolutie
Opdracht
Plaatje 1: Chimpansee Plaatje 2: Jager- Plaatje 3: Moderne
verzamelaar Westerse mens
Leefomgeving Helft van de dag Jagen en verzamalen, Hele dag toegang tot
en dagbesteding kauwen en maag vullen voedsel eetbaar maken. voedsel. Weinig actief,
met vezelrijk voedsel. 9 (vrouwen) en 15 veel sedentair gedrag.
2 à 3 km lopen voor (mannen) km lopen voor
voedsel. voedsel.
Later renjacht: 30 km.
Lichamelijke - Kleiner. - Langere benen. - Langer.
verschillen - Korte benen. - Boog in voet. - Dikker.
- Meer haar. - Grotere botten en - Nog wat
- Snuit. gewrichten. grotere
- Kleinere - Lage schouders. hersenen.
hersenen. - Uitstekende neus;
geen snuit meer.
- Lange achillespees.
- Korte tenen.
- Groter
evenwichtsorgaan.
- Smalle taille.
- Grotere billen.
- Nekligament.
- Meer zweetklieren.
- Grotere hersenen.
- Grotere tanden.
Wat wordt er Vooral blad en fruit. Planten: vruchten, wortels, Veel bewerkt voedsel.
gegeten? 73% koolhydraten. noten en zaden, en In US: 51%
21% eiwitten. groente. Vlees: zowel de koolhydraten.
6% vetten. spieren als organen. 16% eiwitten.
31% koolhydraten. 33% vetten.
20-31% eiwitten.
38-49% vetten.
Hoe komt men Plukken, vangen. Jagen en verzamelen + Kopen.
aan voedsel? voedsel verwerken en
samenwerken.
Wanneer en Wanneer het voedsel is Wanneer men honger
onder welke gevonden: na verzamelen heeft of wanneer het
omstandigheden of wanneer man thuiskomt ‘tijd’ is om te eten of
eet men? met vlees. Dit bewerken iemand anders eten
met scherpe stenen. aanbiedt.
Hoe staat het Kwetsbaar voor Niet-overdraagbare
met de verwondingen → leidt snel ziektes: hartkwalen,
gezondheid? tot dood. kanker, osteoporose,
diabetes type 2,
alzheimer en heel
, scala aan minder
ernstige
aandoeningen. Ook
aanzienlijk aantal
mentale
aandoeningen door
moderne
leefomgeving.
Diabetes door veel
snelle suikers.
Wat is de evolutietheorie?
→ Charles Darwin.
→ Survival of the fittest.
De evolutietheorie gaat ervan uit dat de mens geadapteerd is door evolutionaire aanpassingen aan
zijn omgeving. Hierdoor is het rechtop gaan lopen, afwisselend voedsel gaan eten, gaan jagen, breed
gaan foerageren, langeafstandsloper geworden, voedsel gaan koken en bewerken, zijn prooi gaan
delen.
En vooral wordt succes toegewezen aan; vermogen om dankzij de capaciteit om te kunnen
communiceren, samen te kunnen werken, te denken en te vernieuwen → adaptief kunnen zijn.
(Lieberman, 2014)
3 soorten erfelijkheid
- Overerving.
- Overdracht van genetisch materiaal via mitochondriën en plasmiden.
- Horizontaal: tussen organismen die niet verwant zijn (micro-organisme).
Selectie
• Positief: nieuwe erfelijke eigenschap die aan overleving bijdraagt.
• Negatief: kenmerken verminderen.
Hoe is het eetgedrag van de mens veranderd?
Apen op zoek naar planten en vruchten.
De vroege Homo
▪ Afrikaanse habitats: 70% of meer plantaardig.
Jagen en verzamelen elementen: plantaardig voedsel verzamelen, jagen voor vlees, intensieve
samenwerking en verwerking van voedsel.
➢ Vrouwelijke H. erectus van 50 kilo had al 1800 kcal nodig (500 extra bij borstvoeding/
zwanger) → vaak onvoldoende kunnen verzamelen voor zichzelf en kinderen om aan
energiebehoefte te voldoen→ vlees; belangrijk bestanddeel.
➢ Begin van vlees eten viel samen met een verdeling van arbeid waarbij de vrouwen vooral
verzamelden en mannen joegen.
➢ Jagers en verzamelaars: delen van voedsel met gezin en kamp → egalitair; wederkerigheid
geeft zekerheid aan constante aanvoer van middelen.
➢ Oma’s, zussen, tantes helpen foerageren; leefden ook langer door natuurlijke selectie om
essentiële aanvullingen in familie te kunnen leveren. (Grootvaders, ooms en andere mannen
springen soms ook bij).
, ➢ Vroege Homo had vlakke tanden → Olduvaigereedschappen om vlees van bot te snijden en
om merg uit de botten te winnen. Werd ook vooral voor het snijden van planten gebruikt.
Combinatie van gedragingen – vlees eten, buit delen, gereedschap maken en voedsel bewerken –
was voor homininae uniek en heeft het menselijk geslacht voorgoed veranderd.
(Lieberman, 2014)
Mensen gingen voedsel bewerken
- Koken met vuur (waarschijnlijk meest belangrijke innovatie).
- Vlees bereiden met zuren (fruitsap) of in kleine stukken snijden.
- Ook rauwe vis, schaalvis, eieren etc. eten.
- Voedsel platslaan, in zon leggen, laten rotten.
- Dieren gebruiken: honing, melk en andere producten.
Kunnen verzamelen en jagen:
→ Alleen cycling kunnen jagen.
→ Hierdoor verschillen in werkzaamheden man/ vrouwen. Mannen op jacht, vrouwen verzamelen.
→ Mannenjacht vaak niet succesvol, daarom verzamelen van plantaardig voedsel heel belangrijk.
- Hierom voedsel delen: partners, kinderen, andere leden van de groep. Zo kan voedsel dat
over is toch nuttig zijn en verzekerd van voedsel wanneer de jacht mislukt maar die van
andere wel lukt.
Transities naar een moderne voedsel omgeving
1. Divergentie van apen naar menselijke tweevoeters.
2. Australopithecus is geëvolueerd om te foerageren en een breed scala aan andere
voedingsmiddelen te eten dan voornamelijk fruit.
3. 2 miljoen jaar geleden, evolueerde de afstamming van de mens naar bijna moderne lichamen
en iets grotere hersenen: de eerste jagers en verzamelaars.
4. Grotere hersenen en langzamer groeiende lichamen (mensen verdeeld over de wereld).
5. Moderne mensen ontwikkelden taal, cultuur en coöperatie.
6. Agriculturele revolutie: heel belangrijk.
Verandering levensstijl (Neolithische revolutie)
• Domesticatie van dieren:
o Honden 17.000 jaar geleden.
o Schapen en geiten 12.500 jaar geleden.
o Varkens 11.000 jaar geleden.
• Intensief jagen en verzamelen.
o Potten voor opslag.
o Schuren voor opslag (als eekhoornen).
• Veranderingen in dieet variëren in elke regio:
o Meer gewassen in het binnenland: meer koolhydraten.
, o Het houden van geiten, koeien: meer dierlijke producten.
o Dicht bij de kust: visrijk.
Dus het paleodieet bestaat niet! Dieten verschilden toen ook.
Jager en verzamelaars voorouders
➢ Foerageer strategieën als andere dieren.
➢ Standaard theorie: mensen zijn aangepast naar;
o Laag tot gemiddelde beschikbaarheid van voedsel.
o Veel voedsel met weinig voedingsstoffen.
o Onvoorspelbare/ veranderende omgeving.
o Eet wanneer je kan: niet veel opslag.
➢ Simplificatie: veel regionale verschillen.
Complex evolutionaire geschiedenis: NIET aangepast naar één dieet, habitat, sociale omgeving of
beweging → optimale gezondheid bestaat niet.
(College)
Hoe is het beweeggedrag van de mens veranderd?
▪ Apen: moeten 2 à 3 km lopen per dag om aan voldoende voedsel te komen in regenwoud.
▪ Jagers en verzamelaars: vrouwen gemiddeld 9 km, mannen 15 km.
▪ Moderne jager-verzamelaars: 6 km om voedsel te vinden, verwerken en verteerbaar te
maken.
Om langere afstanden af te kunnen leggen; adaptaties
• Langere benen: langere afstanden minder inspannend (spaart de helft van de energie).
o Van H. erectus 10 tot 20 cm langer dan die van Australopithecus.
o Nadeel: minder makkelijk klimmen.
• Ontwikkeling van boog in voet.
• Grotere botten en gewrichten om spanning te verdragen.
o Dikkere botschachten, grotere heup-, knie- en enkelgewrichten.
• Kunnen lange tijd in hitte lopen: tweevoetigheid → rechtop staan en lopen vermindert
blootstelling aan zon.
o Door het langere lichaam ook makkelijker afkoelen door zweet.
o Ook verandering van platte neus naar uitstekende neus → door turbulentie contact
tussen lucht en slijmvliezen die lucht bevochtigen.