Nederlands Samenvatting Lezen
1). Het onderwerp van de tekst
o Wat?: in een paar woorden zo kort en zo precies mogelijk waar de tekst over gaat.
NOOIT in een zin, dus geen persoonsvorm.
o Hoe?: bekijk de titel en ondertitel, de illustraties, de bron, tussenkopjes, opvallende
woorden en lees de eerste alinea.
o Let op: een onderwerp bevat nooit een oordeel/mening, dus niet ‘de fantastische
Justin Bieber’
2). Deelonderwerpen/tussenkopjes
o Wat?: verschillende aspecten (delen) van het onderwerp die worden besproken in het
middenstuk.
o Hoe?: lees de eerste en laatste zinnen van de alinea’s om te bepalen wat de
deelonderwerpen zijn.
3). De hoofdgedachte van een tekst
o Wat?: in een zin het belangrijkste wat er in de tekst over het onderwerp gezegd
wordt.
o Hoe?: lees de inleiding en het slot en stel je zelf de vraag: ‘Wat is het belangrijkste
wat de schrijver zegt over … (het onderwerp)?’
4). Kernzinnen
o Wat?: in een zin de belangrijkste informatie van een alinea.
o Hoe?: meestal de eerste zin van een alinea. De rest van de alinea is dan uitleg of een
voorbeeld bij de kernzin. Soms de tweede zin, de eerste zin van de alinea geeft dan
het verband aan met de andere alinea’s. Soms is de laatste zin de kernzin, dat is dan
meestal een soort samenvatting of conclusie.
5). Tekstverbanden en signaalwoorden
o Wat?: een tekstverband geeft aan hoe woorden, zinnen en alinea’s met elkaar
samenhangen.
o Hoe?: verbanden kun je herkennen aan signaalwoorden.
Verband Signaalwoorden
Chronologisch verband vroeger, later, nu, eerst, daarna,
Geeft aan dat gebeurtenissen in een vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen
tijdsvolgorde worden beschreven
Opsommend verband ten eerste, ten tweede, om te beginnen,
, Als zaken achter elkaar worden opgenoemd ook, bovendien, verder, ten slotte, en, niet
alleen…maar, daarnaast
Tegenstellend verband maar, echter, toch, daarentegen, tegenover,
Als er tegenovergestelde dingen genoemd hoewel, ofschoon, ondanks, aan de ene
worden kant…aan de andere kant
Toelichtend verband bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou
Geeft extra informatie bij een onderwerp,
vaak in de vorm van een voorbeeld
Voorwaardelijk verband als…(dan…), indien, tenzij, wanneer
Geeft aan onder welke voorwaarde iets
gebeurt
Redengevend verband daarom, dus, want, de reden hiervoor is.
Geeft aan waarom iemand iets doet of vindt
Oorzakelijk verband doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt
Geeft aan dat iets buiten iemands wil door, het gevolg is, dus, dankzij
gebeurt
Concluderend verband dus, daarom, dat houdt in, kortom,
Er wordt uit een aantal uitspraken eerder in concluderend
de tekst een conclusie getrokken.
6). Feiten, meningen en argumenten
o Feit: iets wat waar of onwaar is en wat je kunt controleren.
o Mening/standpunt: wat iemand vindt van iets. Je kunt het er mee eens of oneens
zijn.
o Soms te herkennen aan signaalwoorden: ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar
mijn mening
o Argument: toelichting waarom je een bepaalde mening hebt.
o Vaak te herkennen aan signaalwoorden: omdat, want, namelijk, immers.
7). Tekst en publiek
Wat? Een schrijver houdt altijd rekening met zijn publiek; anders bereikt hij zijn doel
niet.
Hoe?
o het onderwerp
o de inhoud
o de bron
o het taalgebruik: lengte zinnen, moeilijkheidsgraad woorden, jargon (vaktaal),
typische jongerenwoorden
o de toon: jongeren vaak met ‘je’ aangesproken
o lay-out