1 Fysiologie
1.1 Modellen van het zenuwstelsel
Modellen van zenuwstelsel (hierarchisch model (neo, paleo, archi)
- Je kan de hersenen grofweg verdelen in 4 belangrijke onderdelen
o De hersenstam
o Het binnenbrein (alles wat doorschemert)
o Het buitenbrein: de hersenschors
o De kleine hersenen (cerebellum)
- Een veelgebruikt model voor de hersenen is het evolutiemodel. Volgens dit model
kunnen structuren van de hersenen geordend worden in 3 lagen die
achtereenvolgens in d evolutie (maar ook tijdens de embryonale ontwikkeling
ontstaan zouden zijn.
- De term evolutie wordt inmiddels vermeden, omdat het te betwijfelen is of het ook
daadwerkelijk zo in ontstaan tijdens de evolutie. De theorie is wel juist als in de 3
lagen/etages in de hersenen, die tijdens de embryonale ontwikkeling en daarna na
elkaar tot ontwikkeling komen.
- De 3 lagen worden wisselend benoemd, maar wij kennen ze als archi, paleo en neo
o Het archiniveau: ruggenmerg en hersenstam, onder meer van belang voor
arousal (bewustzijn/ wakkerheid) en andere vitale functies, reflexen en
spiertonus en andere coördinatieve patronen.
o Het paleoniveau: basale kernen en limbisch systeem (binnen brein), onder
meer emoties, automatismen en routines, houdingsmotoriek,
patroongeneratoren, spontane motoriek en complex instinctief gedrag
o Het neoniveau: de hersenschors, onder meer voor cognitie, taal, situatief
bepaalde en bewust gestuurde motoriek en sociaal aangepast gedrag
- Het cerebellum evolueert parallel met de grote hersenen en is daarmee betrokken bij
verschillende niveaus van fijnsturing, bijvoorbeeld tonus (archi), houding en
locomotie (paleo) en distale vaardigheden (neo). Het is dus onjuist het cerebellum
onder slechts een niveau te rangschikken.
- Aspecten van motoriek die op de lagere niveaus (dus nogal automatisch) verankerd
zijn, zijn vaak minder toegankelijk voor leerprocessen. Dat is waarschijnlijk de reden
dat verkeerde houdingen zeer hardnekkig kunnen zijn. Dan moet men alle zeulen
bijzetten om deze bewegingsautomaten weer onder bewuste controle te krijgen.
- Aan de andere kant hebben reflex- en automatische bewegingen ook voordelen: ze
verlopen vaak soepeler en sneller en zijn minder gevoelig voor externe invloeden.
- Hogere niveaus hebben een controlerende functies over de lagere niveaus. Vanuit
het neoniveau kan een emotionele impuls onderdrukt worden. Vanuit de kennis van
de sociale regels houden wij onze libido en woede in toom. Ook de arousal
(wakkerheid) kan door bewuste invloed hooggehouden worden.
- Wat betreft de motoriek is het interessant zich te realiseren dat dezelfde bewegingen
bewust of automatisch verricht kunnen worden, afhankelijk van waar de aandacht op
gericht is.
- Het proces van neurale sturing hebben we tot op zekere hoogte in eigen hand. Dat
heeft een keerzijde, want soms kan je focussen op het verkeerde, waardoor je fouten
maakt op het moment dat je moet presteren. Andersom kan het ook: we kunnen
onszelf dwingen de aandacht extern te richten (in plaats van op de beweging zelf)
- Een patiënt met CVA kan op verschillende hersengebieden schade hebben. Hierdoor
kan het zijn dat als je bewust iemand vraagt om te lachen (neoniveau) dat dit niet wil
lukken. Maar laat je iemand lachen om een grap (paleoniveau) dan kan hij wel
1
, opeens lachen. Er is dan een stoornis in het motorische sturen: er is geen cognitieve
controle, maar wel emotionele.
- Een parkinsonpatiënt kan ook het omgekeerde tonen: emotionele en automatische
motoriek is verstoord. Soms kunnen deze patiënten met bewuste moeite wel
bewegingen maken. Ze moeten dan nadenken bij de alledaagse handelingen die ze
uitvoeren.
- Het hiërarchisch model kan ook goed verklaren hoe dubbeltaken mogelijk zijn.
Wanneer we al pratend lopen, is het lopen geautomatiseerd (paleoniveau) en het
gesprek vindt plaats via neoniveau. Wordt het pad moeilijker begaanbaar dan stopt
het praten even, want het neoniveau is nodig. Omgekeerd ook wordt het gesprek
ingewikkeld dan stop je met lopen.
- Als je taken tegelijk uit moet voeren lukt dit alleen als een van de taken sterk
geautomatiseerd is.
Archiniveau
- Als eerste ontstaan
- Bestaat uit neuronen in het ruggenmerg en neuronengroepen in de hersenstam
- Ze regelen eenvoudige, automatisch verlopende processen, zoals reflexen ten
behoeve van de homeostase en het voortbestaan.
- Zorgt voor het overleven
Paleoniveau
- Is jonger
- Bestaat uit neuronengebieden onder in de hersenen, zoals de hypothalamus en de
basale kernen.
- Functies zijn gecompliceerder dan die van archiniveau. Het regelt bijvoorbeeld
geautomatiseerde bewegingspatronen en het uiten van emoties.
Neoniveau
- Is het laatst ontstaan
- Omvat onder andere het grootste deel van de hersenschors. Bij de mens is dit niveau
sterk uitgeroid.
- Betrokken bij cognitieve processen, bewuste waarnemingen en willekeurige
motoriek.
Banen
- In de banen van witte stof in het ruggenmerg en hersenen is dezelfde opbouw te
zien. De oudste banen (archi) liggen mestal centraal/ mediaan. Deze liggen vaak vlak
naast de grijze stof van het ruggenmerg. De banen van het paleosysteem zijn later
ontstaan. Ze liggen rondom de archibanen. De banen van het neosysteem zijn het
laatst ontstaan. Ze liggen het meest aan de buitenzijde.
- Alle niveaus zijn tegelijkertijd actief. Het neoniveau bestuurt daarbij de lagere
niveaus. Meestal houdt dat in: afremmen (inhibitie) van de activiteit van de lagere
niveaus. Anders zouden er veel reflexen continu het gericht bewegen verstoren.
Modellen van het zenuwstelsel (reflexmodel, units van Luria)
Reflexmodel
- Het model gaat ervan uit dat een prikkel of stimulus een stereotiepe reactie of
respons oproept. Daarom heet het model ook wel stimulus-responsmodel.
- Er zijn heel veel reflexen in het lichaam, maar toch is het te eenvoudig om het
lichamelijk functioneren op te vatten als een optelsom van reflexen. Reflexmatige
reacties op prikkels zijn er wel, maar ze bepalen niet de hele actie of het hele gedrag.
- De prikkels worden opgevangen door sensoren en via sensorische neuronen naar het
CZS vervoerd. De verwerking leidt tot prikkeling van de motorische neuronen die op
2
, hun beurt de prikkel overdragen op een doelorgaan (effector). Via de effector kan
een beweging voortkomen.
o Reflexboog: sensor-sensorische neuronen- CZS- motorische neuronen-
effector.
Units van Luria
- Stappen:
- Unit van activatie: het activeren van je hersenen vanuit je hersenstam
o ARAS (ascenderend reticulair activerend systeem): vanuit de hesenstam
gaan zenuwen omhoog naar je hersenen en zo word je actiever (alertheid,
concentratie en aandacht gaat omhoog)
o DRAS (descenderend reticulair activerend systeem)
- Unit van waarnemen (delen die te maken hebben met het waarnemen zitten vooral aan
de achterkant)
o Waarnemen gebeurt door middel van je zintuigen (zien, horen, proeven,
ruiken, voelen en evenwicht)
- Unit van actie zit In de formato reccularis ziAen cellen die naar boven en naar beneden
kunnen activiteren (zit in de pons en hersenstam)
o Spiercontracties
o Plannen
o Psyche
1.2 Centraal zenuwstelsel: bouw en functies
Ontwikkeling centraal zenuwstelsel
- Zenuwcellen vormen zich in het begin tot een soort buis en dat noemen we de
neurale buis. In die buis zitten grijze cellen en dat zijn de cellichamen van de
neuronen, de zenuwcellen.
- Vormen zich in de lengterichting op verschillende manieren.
- In het zenuwstelsel groeit die buis steeds verder naar binnen. Het cellichaam ligt in
het midden en daaromheen liggen de banen. Er ontstaat dus een soort vlindervorm.
- In de hersenen is er veels te weinig ruimte in het midden voor de grijze stof, dus
groeit de grijze stof naar de buitenkant. Dit vormt zich tot wat er kenmerkend
onderaan je schedel ligt. Een enorme massa van grijze cellen.
3
, - Tijdens die ontwikkeling ontstaan er in die neurale buis nog meer groepjes cellen.
(rode blokjes in de foto) dit noemen we de somieten.
- Somieten= stukje huid (dermatoom), spier (myotoom), bot en bindweefsel
(sclerotoom)
- Die die groepjes cellen ontwikkelen zich tot een stukje huid, spier, bot of bindweefsel
- Dit is belangrijk om te weten, omdat dit stukje huid, spier, bot of bindweefsel zijn
eigen zenuw krijgt. Dus een zenuw die uit het ruggenmerg naar buiten komt, die
groeit in die stukjes en die verzorgd daar de geleiding van het zenuwstelsel naar het
lichaam en andersom.
- Wat je daar nu van terugziet is dat jouwn lichaam segmentaal georderd is. Dus al die
plakjes ruggenmerg die hun eigen spinale zenuw (ruggenmergzenuw) hebben, die
lopen naar het lichaam en dan zie je dat dat allemaal verdeeld is in plakjes. In de
romp zijn het nog redelijk horizontale plakken, maar als je kijkt dan zie je dat de
benen en armen er wat anders uitzien, want die groeien veel langer uit.
- Belangrijk om te weten, omdat iemand bijvoorbeeld pijn kan hebben in de kuiten,
maar de pijn ontstaat eigenlijk in het zenuwstelsel.
- Neurale buis-> het ruggenmerg ontwikkelt naar beneden toe en de hersenen naar
boven toe.
4