SWK4 Sociologie
Hoorcollege 1
Samenlevingen H1
Ontstaan sociologie
Door de Franse revolutie (1789): standenmaatschappij verdween
De toezichthouders verdwenen, waardoor de maatschappij chaotisch werd
Mensen moeten hun plek in de samenleving weer weten te bemachtigen
Klasse bezit werd belangrijk
o Gevolg industriële revolutie (19e eeuw)
Arbeidsindeling en verstedelijking ontstaan
o Verdwijnen kerkelijke macht: secularisering
o Samenleving werd complexer
Klassieke sociologen
Nog steeds ter sprake, hun methoden en ideeën zijn nog steeds actief.
o Marx
Arbeidsdeling: opsplitsen van taken en arbeid
Vervreemding: geen verbinding voelen met volledige proces
o Durkheim
Het sociale als eigensoortige werkelijkheid, sociale cohesie (relaties)
Sociale voorwaarden voor individualisme, onafhankelijke
o Weber
Waardevrijheid morele vrijheid, we vinden van alles, jezelf waarde vrij
opstellen, objectief.
Sociaal handelen hoe handel je in sociale situaties?
Wat is sociologie?
Sociologie is de studie van sociale netwerken. Sociologie is de wetenschap van de
manieren waarop mensen met elkaar samenwerken.
Socius: “vriend”, Logos: “studie”.
Sociaal netwerk is een te onderscheiden geheel van relaties tussen actoren
(individuen of groepen)
Sociale positie binnen een netwerk, positie rolgedrag.
Socialisatie is al het leren, bedoeld en onbedoeld, door mensen aan en van andere
mensen. Voorbeeld cadeau geven.
We zijn elkaars socialisatoren: opvoeders, vrienden, school, overheid etc.
Sociologische blik op de wereld
Op welke niveaus richten sociologen zich vooral? 3 analyseniveaus
1. Micro niveau: direct persoonlijk, face to face contact met andere mensen.
2. Meso niveau: concrete organisaties en instellingen
3. Macro niveau: samenleving en haar instituties
Institutie: samenhangend geheel van gesanctioneerde (recht hebbende) en als
geldig erkende normen en procedures die op een bepaald terrein van sociale
activiteiten betrekking hebben. Sanctie: wettelijke bekrachtiging.
Wat bestuderen sociologen?
, Samenhang tussen maatschappelijke verschijnselen, bijvoorbeeld welvaart
en echtscheiding.
Overeenkomsten en verschillen tussen samenlevingen, bijvoorbeeld over
doodstraf in Amerika en Nederland.
Verschillen tussen scholen of klassen, bijvoorbeeld pestgedrag.
3 bouwstenen
Interactie
o Sociaal handelen met elkaar.
- Direct en indirect
- Reëel (werkelijk) en virtueel (niet bestaand)
- Samenwerking en conflict
o Voorspelbaarheid, gewoontevorming. Als je regels weghaalt, gaan mensen
hun eigen regels vormen.
Cultuur
- Gemeenschappelijke waarden, normen, verwachtingen. Waarden:
opvattingen over wat wenselijk is. Normen: gedragsregels; opvattingen
over hoe mensen zich in bepaalde situaties wel/niet dienen te gedragen.
- Overdracht door socialisatie – aangeboren of aangeleerd? Nature:
genetische aanleg is bepalende factor. Nurture: aangeleerd gedrag is
bepalende factor. Socialisatie is al het leren, bedoeld en onbedoeld, door
mensen aan en van andere mensen. Voorbeeld cadeau geven. We zijn
elkaars socialisatoren: opvoeders, vrienden, school, overheid etc.
- Internalisering, zich eigen maken.
Sociale controle: alle manieren om mensen ertoe te bewegen zich aan normen of
regels te houden. Informeel en formeel.
Interdependentie
Onderlinge afhankelijkheid: binding, samenhang. Symmetrisch of asymmetrisch.
4 type bindingen
- Economische bindingen
Financiële afhankelijkheidsrelatie. Voorbeeld: salaris, lenen van bank.
- Politieke bindingen
Afhankelijk die fysiek kan worden afgedwongen, handhaven. Overheid is
gerechtig om geweld in te zetten.
- Affectieve bindingen
Affectie: het gevoel rakend. Voorbeeld vriendschappen, ouders-kinderen.
- Cognitieve bindingen
Afhankelijkheidsrelaties op gebied van informatie en leren. Rol informatie –
technologie.
,Hoorcollege 2
H1 vanaf 1.4, h12.2+12.3
Wat houdt sociologie in als wetenschap ten opzichte van pedagogiek?
Sociologie: de wetenschap over de manier waarop mensen met elkaar samenleven
en wat dat met hun belevingswereld doet.
Sociale netwerken: geheel van relaties tussen actoren (spelers) en hun sociale
posities
Onderscheid
Psychologie: gaat over de mens zelf
Pedagogiek: hoe draag jij bij aan anderen hun psychologie
Sociologie: context waaruit je handelt binnen psychologie en pedagogiek
Macho cultuur op straat: sterk zijn, niet laten kennen
Burgerlijke cultuur op school: lief zijn, doe maar rustig
Volks cultuur thuis: ouders zijn autoritair, luisteren
Empirisch onderzoek: systematische waarnemingen, met als doel om data te
verzamelen. Er zijn meer mannen dan vrouwen. Meten in de praktijk, ernaar kijken.
Theorievorming: het trekken van generaliserende conclusies. Ik zie dat naarmate
het schooljaar loopt, er minder actieve leerlingen zijn. Theorieën hebben, nadenken
erover.
Inductie: vanuit waarnemingen (kijken), theorieën vormen.
Deductie: vanuit theorie, kijken en waarnemingen vormen.
Inductie
Je kan vanuit je waarneming theorie vormen
Voorbeeld: je neemt waar dat er minder jongens meedoen met de opleiding, dus
kan je de conclusie trekken dat jongens zich niet welkom voelen in de Pedagogiek
, Deductie
Je kan met je theorievorming een waarneming koppelen. Manier om te kijken of de
theorie klopt.
Voorbeeld: naarmate deze opleiding loopt, vallen er jongens af. De reden hiervoor is
omdat de opleiding jongens afschrikt. Wellicht is de opleiding niet zo diversiteit als er
werd gedacht.
Webers pleidooi voor waarde vrijheid
Uitspraken over wat is, moet objectief. Feiten
Uitspraken over wat zou moeten zijn, mag subjectief. Opvattingen
Einstein: “Reality is merely an illusion, albeit a very persistent one.”
Bindingen en niveaus
– Je kunt vier typen bindingen op micro, meso en macro niveau identificeren.
Economische bindingen
Productie en distributie van schaarse goederen
Politieke bindingen
Macht en geweld
Cognitieve bindingen
Kennisvorming en overdracht
Affectieve bindingen
Positieve (en negatieve) gevoelens.
Wat zijn beperkingen van kwantitatief of kwalitatief onderzoek?
- … biedt doorgaans minder inzicht in verklaringen
- … is doorgaans minder objectief
- … biedt weinig tot geen inzicht in alternatieve verklaringen en kennis
- … is slecht repliceer baar
- … leidt tot minder generaliseerbare conclusies
- … biedt weinig inzicht in effecten en causaliteit (brandweer, altijd
gevaarlijk)