Leerdoelen pathofysiologie periode 3, jaar 2
Inhoudsopgave
Diabetes mellitus type 1..........................................................................................................................................2
Ondervoeding en decubitus..................................................................................................................................10
Oncologie ondervoeding: Maag & darm.............................................................................................................15
Oncologie ondervoeding: Borst & long...............................................................................................................23
De Ziekte van Parkinson.......................................................................................................................................33
Cerebrovasculair accident (CVA)........................................................................................................................38
Dementie.................................................................................................................................................................44
,Diabetes mellitus type 1
De DIO kan van type-1-diabetes de epidemiologie, het ontstaan, de diagnose, de
symptomen, de behandeling, de complicaties en de prognose koppelen aan de
pathofysiologie ervan.
Bij Diabetes mellitus type 1 kan de alvleesklier weinig of geen insuline maken. Deze vorm
ontstaat vaak al op jongere leeftijd, meestal in korte tijd. Er is een absoluut tekort aan
insuline. De patiënt zal insuline moeten spuiten, omdat er anders een levensbedreigende
ontregeling optreedt. We noemen DM1 daarom ook wel insulineafhankelijke DM.
Epidemiologie
Diabetes mellitus is een ziekte die veel voorkomt en het aantal patiënten neemt toe. In 2007
hadden in Nederland 740.000 mensen diabetes. Van de diabetespatiënten heeft ongeveer
10% DM1 en 90% DM2. Waarschijnlijk is het totaal aantal patiënten veel groter, omdat DM
niet altijd direct klachten geeft en sommige patiënten nog niet ‘herkend’ zijn.
Ontstaan
Bij DM1 vernietigt het eigen afweersysteem de B-cellen van de eilandjes van Langerhans
(auto-immuunziekte). Dit vernietigingsproces verloopt waarschijnlijk onder invloed van
andere factoren (virusinfecties, voedingsfactoren en erfelijke aanleg). Er blijven hierdoor te
weinig B-cellen over, waardoor een absoluut tekort aan insuline ontstaat.
Dit omdat in een normale situatie de B-cellen van de eilandjes van Langerhans insuline
produceren als de bloedsuikerspiegel stijgt.
Daarom wordt de patiënt afhankelijk van insuline om in leven te blijven. Een gebrek aan
insuline heeft namelijk als gevolg dat de glucoseconcentratie in het bloed te hoog wordt. Dit
noemen we hyperglykemie (de patiënt heeft een hyper).
Bij een ‘hyper’ kunnen lichaamscellen geen glucose op nemen als er gebrek is aan insuline.
De lichaamscellen gaan dan vetten verbranden om aan energie te komen. De patiënt zal
afvallen door de vetverbranding.
Deze vetverbranding is zeer ongunstig, omdat bij vetverbranding veel zuren worden
geproduceerd. Vetten worden afgebroken tot vetzuren en glycerol en in de lever worden
zogenoemde ketonen en glucose gevormd. Uit bepaalde ketonen kan aceton ontstaan. Dit
veroorzaakt de afwijkende geur van de uitgeademde lucht.
De vetverbranding veroorzaakt een verzuring en dit leidt tot problemen in de hersenfunctie
en tot toename van de ademhaling. De verzuring en de vorming van ketonen hebben een
schadelijk effect op de hersencellen en kunnen leiden tot coma.
Een ander probleem is dat de hersenen alleen energie kunnen halen uit de verbranding van
glucose. Gebrek aan insuline leidt dus tot gebrek aan glucose in hersencellen en daardoor tot
een verstoring in de hersenfunctie.
Doordat de hoeveelheid glucose in het bloed zo groot is, zijn de nieren niet meer in staat alle
glucose uit de voorurine terug te halen. De patiënt plast daarom glucose uit. De glucose in
de urine veroorzaakt een verhoging van de osmotische waarde (meer opgeloste deeltjes).
Daardoor scheiden de nieren meer water uit en neemt de urineproductie toe. De patiënt kan
dan uitdrogen. Hij heeft veel dorst en drinkt veel. Verlies van vocht kan leiden tot een
verminderd bloedvolume en dus tot problemen in de bloedsomloopt.
,Diagnose
Het diagnosticeren begint vaak bij de huisarts. Deze maakt gebruik van de meest recente
NHG-standaard. Maar de werkelijke diagnose wordt gedaan door de internist.
Anamnese
Een patiënt met diabetes mellitus kan de volgende klachten hebben:
- Veel plassen (polyurie) als gevolg van glucoseverlies met de urine (verhoogde
osmolariteit).
- Veel dorst (polydipsie) als gevolg van groot vochtverlies met urine.
- Afvallen (bij DM1) als gevolg van verlies van glucose (brandstof) met de urine en
vetverbranding.
- Grote eetlust (bij DM1) als compensatie voor verlies van calorieën, maar ook
misselijkheid komt voor en zich ‘niet lekker voelen’
- Duizeligheid en onscherp zien, gevoelsstoornissen en pijn door afwijkingen in het
zenuwstelsel.
- Verhoogde vatbaarheid voor infecties.
Lichamelijk onderzoek
- Controleren van de vitale functies (bewustzijn, bloeddruk, pols, ademhaling).
- Bepalen van de mate van uitdroging (huidplooi, huidturgor).
- Nagaan of er tekenen van infectie aanwezig zijn.
- Specifiek lichamelijk onderzoek verrichten dat gericht is op klachten of complicaties.
Aanvullend onderzoek
- Om de diagnose diabetes mellitus te kunnen stellen, wordt de bloedsuikerspiegel
bepaald. Dit wordt gemeten in veneus plasma.
- Men stelt de diagnose diabetes mellitus indien
o Een willekeurige glucosewaarde > 11,0 mmol/l in combinatie met
hyperglykemische klachten (veel plassen, dorst), OF
o Twee glucosewaarden boven de afkapwaarden voor DM (nuchter: > 6,9
mmol/l in veneus plasma) op twee verschillende dagen.
Een normale nuchtere glucosewaarde is < 6,1 mmol/l. Een niet nuchtere normale
glucosewaarde is <7,8 mmol/l.
Een nuchtere glucose ≥ 6,1 en ≤ 6,9 mmol/l dient te worden beschouwd als een gestoorde
glucosewaarde. Er is (nog) geen sprake van DM, maar de patiënt dient gevolgd te worden.
Symptomen
Symptomen in geval van ernstige ontregeling (ketoacidose) bij DM1 zijn:
- Uitdroging door vochtverlies
- Shockverschijnselen door te weinig circulerend bloedvolume
- Snelle, diepe ademhaling als gevolg van verzuring
- Uitgeademde lucht ruikt naar aceton (ontstaat uit ketonen)
- Coma als gevolg van verminderde hersenfunctie door gebrek aan glucose en
verzuring
, Klachten/symptomen die ook kunnen voorkomen:
- Gewichtsverlies: doordat de glucose uit de voeding niet kan worden opgenomen in
de cellen blijft glucose in het bloed, dit wordt vervolgens uitgeplast. Daardoor
worden de kcal van glucose niet opgenomen in het lichaam en is er minder energie
beschikbaar voor het lichaam.
- Vermoeidheid: glucose kan niet worden opgenomen in de cel, waardoor er een
gebrek aan brandstof voor het lichaam ontstaat.
- Dorst: doordat er dus suiker wordt uitgeplast, gaat hiermee ook veel vocht verloren.
Dit moet weer worden aangevuld door te drinken.
- Veel plassen: voorurine krijgt een hogere osmotische waarde door de suiker deeltjes,
daardoor komt er meer vocht in de urine terecht om de osmotische waarde weer
gelijk te maken.
Behandeling
Tijdens de behandeling wordt gestreefd naar een nuchtere bloedsuikerspiegel van 4,5 – 8
mmol/l of naar <9 mmol/l 2 uur na de maaltijd.
Er zijn uitzonderingen voor sommige cliëntgroepen waar andere streefwaarden worden
aangehouden.
De HBA1c komt overeen met
een bepaalde mate van
regulatie. Deze komt overeen
met een gemiddelde
bloedglucosewaarde van de
laatste 2 – 3 maanden.
De rode kleur staat voor een
slechte regulatie, de groene
kleur voor een goede
regulatie.
Suiker in het bloed kleeft vast
aan de rode bloedcellen, dit
gebeurd ook bij het normale
proces en is niet erg. Maar bij
mensen met te hoge
bloedsuikers treed dat proces
in versnelde en verhoogde
mate op. Daardoor is het
hemoglobine sneller versuikerd en dit wordt HBA1c (hemoglobine A1c) genoemd.
Veel HBA1c leidt op de lange termijn op een verhoogd risico op hart- en vaatziekten.
DM1 wordt behandeld door toediening van insuline omdat dit hormoon ontbreekt. Insuline
moet worden toegediend d.m.v. een injectie onder de huid (subcutaan). Insuline kan niet via
de mond worden ingenomen, omdat het een eiwit is dat wordt afgebroken in het
spijsverteringsstelsel.
Insuline onder de huid vormt een reservoir waaruit voortdurend insuline aan de bloedbaan
wordt afgegeven. Er bestaan verschillende vormen van insuline met verschillende