SAMENVATTING MEDISCHE KENNIS PERIODE 1 HBO-V LEERJAAR 1
Samenvatting van alle leerdoelen van periode 1 tot en met periode 7
Leerdoelen
Weet je de definitie van anatomie
De anatomie behandelt de bouw van het menselijke lichaam in directe relatie met de
lichaamsfunctie. Het betekent letterlijk; opensnijden.
De bouw en de structuur van het (menselijk) lichaam/ de studie daarvan.
Anatomie omvat de studie van de verschillende organen en lichaamsstelsels;
Macroscopische anatomie; kenmerken die met het blote oog zichtbaar zijn worden
onderzocht.
Microscopische anatomie; structuren worden bestudeerd die niet zonder vergroting
zichtbaar zijn
Weet je de definitie van fysiologie
Hoe het lichaam werkt, dus de studie van de manier waarop levende organismen hun vitale functies
verrichten. Celfysiologie – orgaanfysiologie – systeemfysiologie – pathofysiologie – sportfysiologie
Begrijp je wat functionele anatomie inhoud
Behandeld de bouw van het menselijke lichaam en hoe het zich beweegt.
Alle fysiologische functies worden door anatomische structuren uitgevoerd. Deze functies
volgen de wetten en de natuurwetenschappen die voor de wereld als geheel gelden.
Ken je een aantal veelgebruikte onderzoeksmethoden die anatomische en fysiologische kennis
van het menselijke lichaam opleveren
1. Bij inspectie observeer je systematisch de buitenkant van het lichaam.
2. Bij palpatie tast je met de handen en vingers het lichaamsoppervlak op zo´n manier aan, dat
je iets te weten komt over de dieper gelegen structuren.
3. Bij percussie klop je aan de buitenkant op een deel van het lichaam, om uit de hoogte van de
toon indruk te krijgen van de toestand.
4. Bij auscultatie luister je met een stethoscoop.
5. Bij laboratoriumonderzoek worden weefsels en vloeistoffen zoals bloed of urine onderzocht.
6. Bij röntgenstraling is het doel een opname te maken van de botten in het lichaam.
7. Bij CT wordt ook röntgenstraling toegepast, hierbij kunnen ook de zachtere weefsels
zichtbaar worden gemaakt.
8. Bij angiografie kan men afwijkingen in de hartholten en in de bloedvaten opsporen.
9. Bij een MRI wordt de te onderzoeken persoon in een tunnel geschoven die een zeer sterke
magneet bevat, waarmee de waterstofatoomkernen in het lichaam gemagnetiseerd worden.
10. Bij een echografie of echoscopie wordt beeldvormend onderzoek gedaan met behulp van
ultrageluidstrillingen hierbij worden via een sonde hoogfrequente geluidsgolven in het
lichaam ingezonden.
11. Bij doppleronderzoek wordt ook gebruikgemaakt van hoogfrequente geluidsgolven, hiermee
kan de stroomsnelheid van het bloed bepaald worden.
12. Bij endoscopie worden de darmen of slokdarmen bekeken.
Heb je inzicht in de reductieniveaus en organisatieniveaus binnen de anatomie en fysiologie
Er zijn verschillende reductieniveaus te onderscheiden. Ze komen overeen met
bepaalde organisatieniveaus in het lichaam, die je als afzonderlijke leergebieden kunt beschouwen
en behandelen:
∞ Chemisch niveau
∞ Celniveau
∞ Weefselniveau
∞ Orgaanniveau
∞ Orgaanstelselniveau
, ∞ Organismeniveau
Begrijp je dat het reductieniveau van orgaanstelsel ook zijn beperkingen heeft
Orgaanstelsel is een groep organen:
het lichaam heeft er 11, ze werken
allemaal samen en de grenzen
tussen de stelsels zijn niet absoluut.
1. De huid
2. Het beenderstelsel
3. Het spierstelsel
4. Het zenuwstelsel
5. Het endocriene stelsel
6. Het cardiovasculaire stelsel
7. Het lymfestelsel
8. Het ademhalingsstelsel
9. Het spijsverteringsstelsel
10. Het urinaire stelsel
11. Het voortplantingsstelsel
Weet je wat er bedoelt wordt met het
inwendige en uitwendige milieu van het
menselijke lichaam.
Het uitwendige milieu: is de buitenwereld, dat wil zeggen de omgeving buiten het
lichaam, maar ook de holten die met de buitenwereld in contact staan.
Tot inwendige milieu behoort het weefselvocht, oftewel interstitiële vloeistoffen
rondom de weefselcellen, zoals ook het bloed en lymfe .
Weet je wat homeostase betekent.
Het streven naar intern evenwicht. Om te overleven moet elk organisme homeostase handhaven.
Homeostatische regulering omvat meestal
∞ Een receptor die gevoelig is voor bepaalde verandering in de omgeving, dus een
prikkel/stimulus
∞ Een besturingscentrum / integratiecentrum, dat informatie van de receptor
ontvangt en verwerkt
∞ Een effector (een cel of orgaan) die reageert op de signalen van het
besturingscentrum en waarvan de werking de prikkel tegengaat of versterkt.
Ken je de basisfuncties van de 11 orgaanstelsels in het menselijke lichaam
1. De huid beschermt het lichaam tegen gevaren vanuit de omgeving en speelt een rol bij het
reguleren van de lichaamstemperatuur. Bestaat uit haar, huid en nagels.
2. Het motorische stelsel / axiaal skelet, botten en gewrichten, biedt stevigheid aan het
lichaam, maakt bewegingen van de romp en ledermaten mogelijk, beschermt organen en
weefsels, is aanmaakplaats van bloed en is een opslagruimte van mineralen.
Bestaat uit het axiaal skelet en de beenderen van de ledematen: schedel/ cranium,
borstbeen/sternum, ribben/costae, wervels/vertebrea, heiligbeen/os sacrum. Voor
ondersteuning; het sleutelbeen/clavicula, en het schouderblad/scapula, de beenderen van
de arm. Ondersteuning; de bekken/pelvis, waaronder het heiligbeen/ os sacrum en de
beenderen van het been.
3. Het spierstelsel maakt bewegingen mogelijk, zorgt voor stevigheid en produceert warmte.
Bestaat uit spieren van de ledematen, axiale spieren, en de pezen en de gewrichtsbanden.
4. Het lymfestelsel, verdedigt tegen infecties en ziekten en transporteert lymfe met daarin
voedingstoffen, kleine plasma eiwitten, zouten en bloedgassen, ondersteunt de werking van
, het bloedvatenstelsel, zorgt voor immuniteit van het lichaam. bestaat uit lymfeknopen,
thymus, milt, lymfevaten.
5. Het spijsverteringstelsel bewerkt het opgegeten voedsel. Zorgt voor opname in
voedingstoffen in het bloed verwerkt de in het bloed opgenomen voedingsstoffen. Bestaat
uit speekselklieren, mond en gebit, farynx, slokdarm/oesophagus, lever, galblaas, maag,
pancreas, dikke darm, dunne darm en het rectum.
6. Het ademhalingsstelsel transporteert en verzorgt de gaswisseling tussen het uitwendige
milieu en het inwendige milieu en tussen het circulerende bloed, en het produceert geluid.
Bestaat uit bestaat uit neusholte, sinus, farynx, larynx, trachea, bronchie, long, diafragma.
7. Het urinewegstelsel verwijdert afvalstoffen en overtollig water en zouten uit het lichaam.
bestaat uit nier, blaas, ureter, urethra.
8. Het zenuwstelsel (hersenen, ruggenmerg en perifere zenuwen) maakt onmiddellijke reactie
op prikkels mogelijk, meestal door het coördineren van de activiteiten van andere
orgaanstelsels. En het reguleert en coördineert via impulsen de werking van alle organen en
weefsels. 2 soorten: perifeer en centraal.
9. Het endocriene stelsel reguleert langdurige veranderingen in de activiteit van andere
orgaanstelsels. Bestaat uit; epifyse, hypofyse, schildklier, bijschildklieren, thymus, bijnieren,
pancreas, ovaria bij de vrouw en de testes bij de man. Ook wel het hormonale stelstel, het
reguleert en coördineert via chemische boodschappers de werking van alle organen en
weefsels .
10. Het cardiovasculaire stelsel transporteert cellen en opgeloste stoffen evenals
voedingsstoffen, afvalstoffen en gassen. Bestaat uit het hart, capillairen / haarvaten, arterie /
slagader en de vene / ader.
11. Het voortplantingsstelsel.
Man : produceert geslachtscellen en hormonen. Bestaat uit prostaat, zaadblaasje (vesicula
seminalis), ductus deferens, urethra, bijbal (epidymis), zaadbal (testis), penis, scrotum.
Vrouw : produceert geslachtscellen en hormonen, ondersteunt embryonale en foetale
ontwikkelingen van bevruchting tot geboorte. Bestaat uit melkklier, eileider (oviduct).
Ovarium, baarmoeder (uterus), vagina, uitwendige gelslachtsdelen.
Begrijp je dat alle orgaanstelsels samenwerken. De homeostase te bewerkstellingen
Begrijp je hoe belangrijk topografische kennis is voor de bestudering van anatomie en
fysiologie
Topografie betekend letterlijk plaatsbeschrijving. In de functionele anatomie beschrijf je met
de topografie de algemene uiterlijke kenmerken van de organen en weefsels en vooral de
ligging ervan ten opzichte van de omliggende structuren. Je hebt deze kennis als
verpleegkundige echt nodig, omdat je moet weten wanneer er iemand klaagt over pijn
halverwege de rug links en/of rechts naast de wervelkolom, want je moet je realiseren dat de
nieren daar liggen.
De wervels worden van boven naar beneden als volgt aangeduid: C1 t/m C7 zijn 7 cervicale
wervels (halswervels), Th1 t/m Th12 zijn 12 thoracale wervels (borstwervels) en L1 t/m L5
zijn 5 lumbale wervels (lendenwervels).
,