Schaarste en Ruil
Par 1.1 theorie 1
Hoe maak je keuzes?
De hele dag door maak je keuzes. In de supermarkt koop je een paar producten en de rest laat je
staan. De middelen tijd en geld zijn beperkt en de behoeften van mensen oneindig. Je noemt de
spanning die dat geeft ook wel keuzestress.
Schaarste ontstaat doordat je niet genoeg middelen hebt om in al je behoeften te voorzien.
Schaarste kan absoluut zijn, bijvoorbeeld schaarste aan drinkwater in een droog klimaat. Het
product, water, is dan onder alle omstandigheden beperkt beschikbaar. Schaars hoeft niet zeldzaam
te zijn. In Nederland is water niet zeldzaam en toch is het schaars. Want in de economie gebruik je
schaarste als relatief begrip. Een product is niet altijd en overal schaars, maar het is schaars omdat je
er iets voor moet opofferen.
De opofferingskosten zijn alle middelen die opgeofferd moet worden om iets te verkrijgen. De
opofferingskosten bestaan uit de kosten voor het beste alternatief dat je niet kiest. Die kosten
kunnen bestaan uit een geldbedrag, maar in de praktijk speelt er meer. Opofferingskosten gaan uit
van de gedachte dat middelen alternatief aanwendbaar zijn. De opofferingskosten kunnen per
persoon verschillen en zijn daarom subjectief.
Schaarste is een centraal begrip in de economie. Economie is de wetenschap die zich bezighoudt met
de manier waarop mensen in een samenleving omgaan met de schaarse middelen. Economie
betekent letterlijk het beheren van de huishouding. Dit hoef je niet te beperkt op te vatten. Een gezin
of persoon is een huishouden, maar ook een bedrijf en de overheid zijn huishoudens. In het vak
economie ga je uit van acht concepten. Dat zijn ‘economische brillen’ waarmee je economische
situaties bekijkt. Om economische onderwerpen te bestuderen, te analyseren en oplossingen aan te
dragen, gebruik je naast de concepten een aantal economische vaardigheden. Deze vind je in tabel 1.
In de opdrachten oefen je deze economische vaardigheden regelmatig.
Theorie 2
Kopen om gezien te worden
Hoe maak je een goede keuze? En waarom maakt niet iedereen dezelfde keuzes? Dat komt omdat
mensen verschillende motieven en prioriteiten hebben.
De prioriteiten hangen af van de omstandigheden, iemands behoeften en verplichtingen. De eerste
prioriteit van alle mensen is om in leven te blijven. De basisbehoeften of primaire behoeften die
daarbij horen, zijn voedsel, drinken, kleding en onderdak. Als aan deze basisbehoeften is voldaan,
richten mensen zich op secundaire behoeften. Dit zijn alle andere behoeften die mensen kunnen
hebben.
,Binnen de secundaire behoeften kun je nog de behoefte aan luxe onderscheiden. Je hebt dan te
maken met behoeften die ver uitsteken boven het bestaansminimum, maar vooral met de behoefte
van mensen om zich te onderscheiden van anderen. Statusgoederen zijn producten waarmee je kunt
voorzien in de behoefte aan erkenning, waardering en het je onderscheiden van anderen. Het kan er
ook om gaan dat een statussymbool je in de ogen van anderen bepaalde eigenschappen verschaft,
zoals ‘creatief’, ‘slim’, ‘een voorbeeld voor anderen’ of ‘een kenner’. Een statussymbool heeft alleen
effect in de vergelijking met anderen of in de beoogde beoordeling door anderen. Er is geen scherpe
grens te trekken tussen primaire, secundaire en luxe behoeften.
De manier waarop mensen hun prioriteiten stellen, is afhankelijk van hun motieven. Motieven voor
gedrag zijn niet altijd eenduidig.
Iemand kan met dezelfde motieven de ene keer tot een andere beslissing komen dan de andere keer.
Verschillende mensen met dezelfde motivatie kunnen verschillend gedrag vertonen.
Hetzelfde gedrag kan veroorzaakt worden door verschillende motieven.
In de gedragseconomie worden de motieven van mensen bestudeerd. Daarmee krijg je inzicht in het
economisch gedrag van individuen. In de micro-economie bestudeer je de manier waarop
huishoudens en bedrijven beslissingen nemen over schaarse goederen en hoe ze kopen en verkopen
op markten. Macro-economie is de studie van onderwerpen die de gehele economie aangaan, zoals
de effecten van werkloosheid in een land.
Theorie 3
Wie doet wat?
De prioriteiten van bedrijven en organisaties zijn afhankelijk van de doelen die ze stellen. Zij moeten
beslissen over de inzet van de productiefactoren. De productiefactoren zijn:
natuur: levert de grond, natuurlijke grondstoffen en energie.
kapitaal: bestaat uit middelen, zoals machines, gebouwen en transportmiddelen, die de productie
mogelijk maken. Je gebruikt die middelen langer dan een jaar. Geld is geen productiemiddel.
arbeid: is de inspanning van mensen. Dit noem je menselijk kapitaal.
, ondernemerschap: is het initiatief om natuur, arbeid en kapitaalgoederen met elkaar te combineren.
Hiermee neemt de ondernemer een risico. Van tevoren is niet zeker of hij met die combinatie winst
kan maken.
Alle goederen of diensten waarvoor je productiefactoren gebruikt, zijn schaars, want je had de
productiefactoren ook ergens anders voor kunnen aanwenden.
Bedrijfshuishoudens moeten productiefactoren aanschaffen. Dit heet investeren. Investeren is de
aanschaf van kapitaalgoederen of grond met het doel hiermee geld te verdienen. Bij een
investeringsbeslissing houden bedrijven ook rekening met opofferingskosten.
Veel gezinshuishoudens beschikken over de productiefactor arbeid. Ze beslissen over het aantal uren
dat ze betaald werk verrichten. Hiermee verdienen ze een inkomen. Ze kunnen die productiefactor
ook inzetten voor niet-betaalde arbeid, zoals het huishouden of vrijwilligerswerk.
Binnen bedrijven is de beslissing over de inzet van productiefactoren vooral een commerciële keuze.
Het bedrijf kiest een combinatie van productiefactoren om winst te maken. Het bedrijf kiest
producten om aan te bieden aan bepaalde klanten, via bijvoorbeeld een winkel of internet.
Ook de overheid maakt keuzes over de inzet van beperkte middelen, zoals de aanschaf van
kapitaalgoederen. De keuze tussen de alternatieve aanwendingsmogelijkheden van
productiefactoren is vooral een politieke keuze. EBN BV (Energiebeheer Nederland, aardgas en
oliewinning) en Railinfratrust BV (beheer openbare railinfrastructuur) zijn voorbeelden van bedrijven
waarvan de overheid eigenaar is. De bedrijfsleiding neemt de investeringsbeslissingen, maar de
overheid heeft als eigenaar invloed op bedrijfsbeslissingen. Het bestuur van de overheid wordt
gekozen door de burgers. Burgers hebben met hun stemgedrag invloed op de beslissingen die de
overheid neemt.
PARAGRAAF 1.2
Theorie 1
Krap bij kas
Als je bij het pinnen wordt geconfronteerd met ‘onvoldoende saldo’, is dat niet fijn. Je kunt niet
kopen wat je wilt. De bestedingsruimte, het bedrag dat je maximaal kunt besteden in een periode, is
beperkt. Een ander woord voor bestedingsruimte is budget. Als je zicht wilt krijgen op je middelen en
behoeften, kun je een begroting opstellen. Een begroting is een overzicht van de verwachte
inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode. Zijn de verwachte uitgaven lager dan de verwachte
inkomsten, dan kun je sparen. Zijn de uitgaven hoger, dan heb je een tekort. Je hebt dan een
budgettair probleem.