Oefentoets periode 2.3:
Toetsmatrijs kennistoets 2.3
Toetsdoel Vakgebied Specificatie (indien van Aantal
toepassing) naar onderwerp(en) vragen
/ handeling / context Indicatie
van het
aantal
toetsvra
gen per
onderw
erp
Voorwaardelijke kennis bij vrijwel alle prestatie indicatoren Anatomie Hart-1 2
van de competentie Fysiotherapeutisch Handelen Lymfe-1 1
Capillairen-1 1
7 Long 2
Diafragma 1
Voorwaardelijke kennis bij vrijwel alle prestatie indicatoren e-learning Hart 3
van de competentie Fysiotherapeutisch Handelen Long 3
6
1.b.2.1. Kan de anatomie en (patho-)fysiologie van het FH-pathologie Atherosclerose-2 1
circulatoir systeem en respiratoir systeem beschrijven. Spataderen-2 1
Hypertensie-2 1
Myocardiale ischemie-2 1
COPD 1
8 Asthma 1
DM I-7 1
DM II-7 1
1.b.2.1. Kan de (patho-)fysiologische processen rondom Fysiologie Spijsvertering-1 2
spijsvertering en absorptie en hun relatie met het Waterhuishouding 2
fysiotherapeutisch handelen beschrijven. 6 Trainen met comorbiditeit-2 2
1.a.2.1. Kan aanwezige risicofactoren die relevant zijn voor Fysiotherapeutisch Risicofactoren-1 3
systeemaandoeningen binnen de lifestyle-gerelateerde handelen Monitoren lifestyle-1 2
context identificeren. Technologie-1 1
1a.2.2. Kan het besluit deze cliënt te behandelen sPAV diagnostiek-2 2
onderbouwen op basis van EBP en richtlijnen. sPAV therapie-2 2
Oedeemtherapie-2 2
1a.2.1. Kan definiëren naar huisarts (en indien van Pre-operatieve screening 1
toepassing verwijzend specialist) welke medische Post-operatief CBAG 2
informatie noodzakelijk is om tot een behandelplan te Post-operatief PCTA 1
komen. Klinimetrie hart 2
1.b.2.1. Kan een cliënt met complexe leefstijl gerelateerde Klinische behandeling 2
systeemaandoening kaderen binnen het ICF. Revalidatiefase 2
1b.2.2. Is in staat de fysiotherapeutische diagnose te Hartfalen-4 2
verduidelijken en de prognose te schetsen. Ventilatoire beperking 2
1b.2.3. Kan een inschatting maken van de validiteit en Trainen met longziekten 2
betrouwbaarheid van de gebruikte diagnostiek. Aanvullende therapie 3
Mucusevacuatie 3
1b.2.2. Kan de invloed van interne factoren op het DM 2
gezondheidsprobleem beschrijven. 43
,1c.2.3. Kan kritisch reflecteren op de rol van technologie Oncologie 2
binnen gezondheidsmanagement van lifestyle- CPET 2
gerelateerde systeemaandoeningen. Geriatrie 2
1c.2.1. Kan een behandelplan opstellen en uitvoeren voor Gezondheidsvaardigheden 1
een cliënt met een leefstijlgerelateerde complexe
systeemaandoening .
1c.2.2. Kan een onderbouwde keuze maken uit evaluatieve
meetinstrumenten en deze op de juiste manier
interpreteren.
1c.2.2. Kent de beslismomenten binnen in de zorgtrajecten
van de cliënt met leefstijl gerelateerde
systeemaandoeningen.
3.2.1. Kan rekening houdend met grenzen van het eigen
beroepsdomein en dat van andere zorgprofessionals
keuzes verantwoorden t.a.v. het behandelplan van de
cliënt met een leefstijl gerelateerde systeemaandoening.
4.2.1. Kent de (inter-)nationale richtlijnen die van
toepassing zijn op de leefstijl gerelateerde
systeemaandoeningen.
5.2.1. (Her-)kent en inventariseert risicofactoren die
relevant zijn voor systeemaandoeningen binnen de
lifestyle-gerelateerde context.
1b.2.2. Kan de invloed van interne factoren op het Gedragswetenschap Sociologie chronische cliënt-1 2
gezondheidsprobleem beschrijven. pen Stress-5 3
2.2.1. Kent de kenmerken en technieken van motiverende Stress MI-6 3
gespreksvoering en kan deze toepassen.
8
5.2.1. (Her-)kent en inventariseert risicofactoren die
relevant zijn voor systeemaandoeningen binnen de
lifestyle-gerelateerde context.
1b.2.1. Kan de (patho-)fysiologische processen rondom Medisch handelen Lifestyle geïnduceerde 2
spijsvertering en absorptie en hun relatie met het Pathologie-1
fysiotherapeutisch handelen beschrijven. Interne geneeskunde-2 2
1a.2.1. Kan definiëren naar huisarts (en indien van Cardiologische principes-3 2
toepassing verwijzend specialist) welke medische Pulmonale principes-4 2
informatie noodzakelijk is om tot een behandelplan te 18 Oncologische principes-6 2
komen. Endocrinologische principes-8 2
5.2.1. (Her-)kent en inventariseert risicofactoren die Farmacotherapie pulmonaal-5 2
relevant zijn voor systeemaandoeningen binnen de Farmacotherapie cardiaal-5 2
lifestyle-gerelateerde context. Farmacotherapie lifestyle-5 2
Totaal 96
,1. Hoeveel overlijden er jaarlijks aan de gevolgen van hart- en vaatziekten, kanker, chronische
aandoeningen aan de luchtwegen en diabetes:
41 miljoen mensen. Meer dan 15 miljoen van deze sterfgevallen zijn mensen in de
leeftijdsgroep van 30 tot 70-jarige.
2. Wat zijn risicofactoren voor je gezondheid?
- Minder dan 7 uur slaap
- Meer dan 1 drink dag
- Roken
- Meer dan 2 uur tv kijken per dag
- Minder dan: 2 dagen fruit, 2 stuks en 200 gram groente
- Dagelijks fastfood
- Ontbijt overslaan
- Dagelijks stress
- Niet insmeren met zonnebrand
- Tenminste 30 minuten per dag bewegen lukt niet
3. Andere woorden voor chronische aandoeningen:
Chronic Diseases
Non-Cummunicable diseases (NCD)
Niet overdraagbare aandoening
4. De vier meest voorkomende NCDs zijn:
• cardio-vasculaire aandoeningen (o.a. beroerte)
• kanker
• chronische longaandoeningen (o.a. COPD en astma)
• diabetes mellitus
Denk ook aan verhoogde bloeddruk, overgewicht en mentale problemen (o.a. depressie).
5. Wat is de mortaliteit van chronische aandoeningen per categorie:
o 41 miljoen sterfgevallen wereldwijd
(wat neerkomt op 71% van de wereldwijde sterfgevallen)
Cardiovasculair: 17,9 miljoen
Kanker 9,0 miljoen
Longaandoeningen. 3,9 miljoen
Diabetes 1,6 miljoen
6. Hoeveel wordt behandeld door fysiotherapie met een chronische aandoening:
33% van de patiënten in de eerstelijns fysiotherapiepraktijk wordt behandeld voor een
chronische aandoening. (1/3de van de dag word behandeling door chronische aandoening)
7. Oorzaken overlijdensgevallen:
Wereldwijd percentage van aantal overlijdensgevallen ten gevolge van…
12,8% hoge bloeddruk
5,8% hoge bloedglucose waarde
5,5% fysieke inactiviteit
4,8% hoog cholesterol
2,9%. te weinig inname van fruit en groente
8. Doelstellingen WHO 2025:
- 25% mortaliteit van hart- en vaatziekten, kanker, diabetes of chronische aandoeningen
verminderden
, - 10% verminderden van schadelijk alcoholgebruik
- 10% vermindering in de prevalentie van onvoldoende fysieke activiteit
- 30% verminderen gemiddelde zout-/natriuminname
- 30% verminderding in prevalentie van het huidige tabaksgebruik
- Verlaging van 25% van verhoogde bloeddruk
- Stop de stijging van diabetes en obesitas
- Minstens 50% van de in aanmerking komende mensen krijgt medicamenteuze behandeling
en coaching om hartaanvallen en beroertes te voorkomen
9. Wat zijn de 2 soorten risicofactoren en wat valt daar onder?
Factoren die je niet kunt beïnvloeden; (Leeftijd, Geslacht, Erfelijkheid, Etniciteit)
Factoren die je wel kunt beïnvloeden. (Hoge bloeddruk, Te hoog cholesterol, Roken, Fysieke
inactiviteit, Obesitas, Ongezonde voeding, Diabetes Mellitus type II, Metabool syndroom,
Alcohol, Lage socio-economische status, Mentale gezondheidsproblemen, Psychosociale
stress)
10. Wat is een ideale bloeddruk:
120/80 mmHG
11. Wat is een hoge bloeddruk?
140/90 mmHG
12. Wat is je systolische en diastolische druk?
Systolisch: druk wanneer het hart pompt (li kamer)
Diastolisch: druk wanneer hart ontspant
13. Wat gebeurt er als je een te hoge bloeddruk hebt?
Weinig symptomen, maar… richt wel schade aan!
o Beschadiging endotheel (vaatwand raakt beschadigd)
o Vorming van plaques, die verstoppingen kunnen veroorzaken (word ruw -> Vorming
plaques -> verdikkingen -> Afsluitingen)
o Oorzaak van nierfalen of hart-/herseninfarct.
14. Hoe kan je je bloeddruk verlagen?
a. Goede voeding
-> Gebruik voedingsmiddelen rijk aan kalium, calcium en magnesium
-> Beperkt inname van keukenzout (natriumchloride)
b. Stress ↓
->Vermijd stressvolle situaties
->Zorg voor voldoende ontspanning (bv. ademhalingsoefeningen)
c. Lichamelijk activiteit ↑
-> Word lichamelijk actiever
15. Wat zijn de waardes van cholesterol:
Normale cholesterolwaarde: 5,0 mmol/liter
Lichte verhoging: 6,4 mmol/L
Ernstige verhoging: 6,5 – 7,9 mmol/L
Sterke verhoging: ≥ 8,0 mmol/L -> Kans op atherosclerose 4x hoger dan normaal
16. Wat helpt bij een verhoging?
->voeding/bewegen
Magere producten → Groenten en fruit
Onverzadigde vetten → Beperk suiker-inname
Regelmatig bewegen
(Cholesterol verlagers)
17. Wat is het LDL en HDL cholesterol:
- LDL-cholesterol: afval (transporteert cholesterol van de lever naar het lichaam)