Samenvatting Forensische Psychologie
Davies, G. & Beech, A. (2017). Forensic Psychology; Crime, Justice, Law, Interventions (3rd
edition). John Wiley & Sons.
- Hoofdstuk 1 – Psychological approaches to understanding crime
- Hoofdstuk 2 – Developmental and psychological theories of offending
- Hoofdstuk 5 – Effects of interpersonal crime on victims
- Hoofdstuk 6 – Eyewitness evidence
- Hoofdstuk 7 – Interviewing witnesses
- Hoofdstuk 8 – Interviewing suspects
- Hoofdstuk 9 – Detecting deception
- Hoofdstuk 11 – Interpersonal violence and stalking
- Hoofdstuk 12 – Terrorism
- Hoofdstuk 17 – Crime and punishment: what works?
- Hoofdstuk 18 – Risk assessment and general offender behavior programme delivery
- Hoofdstuk 19 – Treating dangerous offenders
- Hoofdstuk 22 – Interventions with mentally disordered offenders
- Hoofdstuk 23 – The rehabilitation of offenders: good lives and risk reduction
, Hoofdstuk 1 – Psychological approaches to understanding crime
Twee psychologische theorieën over misdaad:
- Moral reasoning theory.
- The social information-processing approach.
Moral reasoning theory = hoe mensen hun gedrag redeneren in morele situaties en hoe ze dit goed
praten.
- De cognitieve ontwikkelingsbenadering (ontwikkeld door Piaget, uitgewerkt door Kohlberg).
o Zes fases van moreel redeneren, elke fase is abstracter en complexer dan de vorige.
o Werd aangepast tot de sociaal-morele redenatietheorie (Gibbs), waarbij empathie en
het innemen van sociale perspectieven grote rollen spelen.
▪ Fase 1 en 2 → onvolwassen morele redenatie, waarbij redeneren
egocentrisch en oppervlakkig is.
▪ Fase 3 en 4 → volwassen morele redenatie, waarbij begrip voor
interpersoonlijke relaties en behoeftes van anderen een rol spelen.
• Perspectief leren nemen is belangrijk om emoties een rol te laten
spelen in redenatie en motivatiegedrag.
- Misdaad kan moreel goed worden gepraat in deze vier fases (hoe meer je nadenkt of je een
misdaad moet plegen, hoe verder je komt in de fases):
o Fase 1 → als straf ontweken kan worden.
▪ ‘’Als ik niet word gesnapt, kan ik dit doen.’’
o Fase 2 → als de voordelen voor het individu groter zijn dan de nadelen.
▪ ‘’Een boete voor te hard rijden is minder duur dan te laat op werk komen.’’
o Fase 3 → als het ervoor zorgt dat persoonlijke relaties behouden worden.
▪ ‘’Ik zorg voor mijn kind, ook al doe ik onbekenden er pijn mee.’’
o Fase 4 → als het de samenleving in hand houdt of goedgekeurd is door een instituut.
▪ ‘’Het is oké als iedereen het doet.’’, of een instantie ziet het door de vingers.
- Specifieke factoren die de morele ontwikkeling van daders kenmerken:
o Een ontwikkelingsachterstand in moreel oordeel.
o Zelfzuchtige cognitieve vervormingen.
o Sociale vaardigheidstekorten.
- De egocentrische bias is de belangrijkste misdaadondersteunende factor.
- Secundaire cognitieve vervormingen die egocentrisme ondersteunen:
o Anderen of externe factoren de schuld geven in plaats van jezelf voor gedrag dat
andere mensen schaadt.
o Een vijandige attributiebias hebben, waardoor ambigue gebeurtenissen of sociale
interacties als vijandig worden gezien.
o Gevolgen minimaliseren/het eigen slechte gedrag verkeerd labelen om schuld- en
spijtgevoelens te verminderen.
, - Conclusie → het begaan van misdaden is het resultaat van een vertraagde sociaal-morele
ontwikkeling en gaat gepaard met egocentrisme.
Social information-processing theory.
- Model of social information processing (Crick en Dodge) = hoe mensen de sociale wereld
waarnemen en informatie verwerken. Het bestaat uit zes stappen:
o Coderen van sociale aanwijzingen.
o Interpretatie en mentale representatie van de situatie.
▪ Wordt beïnvloed door vorige ervaringen en sociale schema’s en scripts.
Hierdoor ontstaat een ‘cognitive shortcut’ zodat informatie sneller verwerkt
wordt.
o Helderheid van doelen en uitkomsten van de situatie.
o Constructie van mogelijke reacties voor de situatie.
o De keuze van de reactie.
▪ RED-model = criteria die worden gebruikt bij het evalueren van reacties.
o Het uitvoeren van de reactie.
- Agressieve delinquenten hebben een bepaald patroon van verwerken van sociale informatie:
o In de eerste twee stappen hebben ze problemen met coderen en interpreteren van
sociale aanwijzingen.
▪ Ze merken meer agressieve kenmerken op en minder sociale kenmerken.
▪ Ze letten voornamelijk op het laatste gedeelte van een interactie.
▪ Ze vertrouwen meer op interne schema’s als ze situaties interpreteren. Deze
schema’s zijn vaak agressief, waardoor ze situaties snel als vijandig zien.
▪ Ze letten meer op externe factoren.
o Bij stap drie hebben ze wraak- en dominantiedoelen, in plaats van pro-sociale.
o Bij stap vier blijkt dat ze minder verschillende responsen hebben dan niet-agressieve
mensen.
o Bij stap vijf evalueren ze responsen aan de hand van verschillende criteria.
▪ Agressieve responsen worden positiever beoordeeld dan pro-sociale.
▪ Agressie wordt als een goed middel gezien om het doel te bereiken.
o Ze hebben slechte sociale vaardigheden, terwijl dit in stap zes belangrijk is.
De volgende theorieën en factoren geven een verklaring voor gewelddadig gedrag en worden
uitgebreid in het volgende hoofdstuk besproken → sociale factoren, cognitieve gedragstheorie,
neuropsychologische factoren, huiselijk geweld, seksuele misdaden, brandstichting en mentale
stoornissen (ook intellectuele tekortkomingen en persoonlijkheidsstoornissen).
Sociale factoren.
- Familiestructuur en ouderschapsstijl → kinderen die mishandeld zijn/mishandeling hebben
gezien, zorgt voor slechtere probleemoplossende en coping vaardigheden. Deze kinderen
hebben een grotere kans om later gewelddadig gedrag te laten zien.
Cognitieve gedragstheorie = interne processen van geweld.
- De vijandige attributiebias hangt samen met agressiviteit.
- Weinig empathie gaat gepaard met veel agressiviteit.
- Emotionele opwinding heeft impact op cognitieve processen: woede hangt samen met
geweld.
Neuropsychologische factoren
- Verband tussen hersenbeschadiging en geweld.
o Verhoogd level van hersenabnormaliteiten bij gewelddadige misdadigers.
o Schade aan de frontale en temporale kwabben.
, o Maar: causaliteit is lastig → eerst hersenschade en dan geweld of andersom?
Huiselijk geweld
- Feministische theorie = in de samenleving controleren mannen de levens van vrouwen en
kinderen. Mannen houden de onderdanigheid van vrouwen intact houden door geweld en
psychologische/economische middelen.
- Sociale leertheorie = huiselijk geweld is geleerd door het ervaren van beloningen ervan en
door het observeren en modelleren van soortgelijk gedrag (plaatsvervangend leren).
- Huiselijk geweld veroorzaakt door psychopathologie of disfunctionele relaties.
Seksuele misdaden: zes theorieën
- Het vier precondities model (Finkelhor) → vier precondities voor zedendelict met kinderen:
o Motivatie voor seksuele mishandeling.
o Interne inhibities tegen het begaan van een misdaad moeten overkomen worden
(door verkeerd gedachtesysteem, stress of het gebruik van alcohol en drugs).
o Externe factoren moeten overkomen worden, zoals vertrouwen van het kind en/of
diens familie krijgen.
o Weerstand van het kind moet overkomen worden, bijvoorbeeld met kracht.
- Het vierdelige model (Hall en Hirschmann) → vier precondities voor zedendelict met
kinderen:
o Seksueel opgewonden raken door kinderen.
o Overtuigingen hebben die seksueel misbruik van kinderen goedpraten.
o Slechte zelfregulatie.
o Persoonlijkheidsproblemen.
- Het pathway model (Ward en Siegert) → vier afzonderlijke, maar interacterende
psychologische componenten bij seksueel kindermisbruik:
o Intimiteit/sociale tekortkomingen.
o Vertekende seksuele scripts.
o Cognitieve vertekening.
o Emotionele disregulatie.
o Geweldplegers met verscheidene disfunctionele componenten vormen een vijfde
weg en zij worden als pure pedofielen gezien.
- Interactiemodel van seksuele agressie (Malamuth) → seksuele agressie is het resultaat van
de interactie van twee paden:
o Het vijandige mannelijke pad.
▪ Agressieve intieme relaties en seksuele veroveringen, waarderen van kracht,
dominantie, risico’s en competitie.
o Het seksueel ongeremde pad.
▪ Seksueel gedrag voor behouden van zelfvertrouwen en status.
- Integratietheorie (Marshall en Barbaree) → biologische, situationele, socioculturele en
ontwikkelingsfactoren.
o Negatieve ervaringen tijdens de kindertijd leiden tot problemen in het vormen van
sociale, seksuele en emotionele banden.
o Tijdens de adolescentie zijn er hormonale veranderingen. Agressie en seks kunnen
hierdoor gelinkt worden, omdat ze allebei ontstaan uit dezelfde neurale substraten.
o Slechte sociale vaardigheden kunnen leiden tot het geweigerd worden als seksuele
partner en dit kan resulteren in woede en agressie.
o Als het individu steun ervaart voor agressief gedrag van socioculturele bronnen, zal
dit leiden tot een grotere kans op agressie.
o Situationele factoren kunnen invloed hebben op de inhibitie van antisociaal gedrag.
o Nadeel van deze theorie → het legt niet uit waarom verschillende types van seksuele
misdaden plaatsvinden.