Bijzonder bestuursrecht
Week 1
Participatiewet
Sociale zekerheid: voorzieningen in die tot doel hebben het waarborgen van de
financiële zekerheid van burgers. Burgers die om wat voor redenen dan ook, niet
meer kunnen werken, krijgen door middel van deze voorzieningen toch nog een
inkomen. De voorzieningen hebben ook een activeringsfunctie. Deze functie is
bedoeld om burgers te activeren tot het wel weer proberen mee te doen aan de
maatschappij.
De voorwaarden voor bijstand staan genoemd in de Participatiewet (Pw). De wet
wordt ook wel het laatste vangnet van de sociale zekerheid genoemd; de
vangnetfunctie van de wet. De voornaamste functie van de Pw is de
activeringsfunctie. Deze is gericht op re-integratie in het arbeidsproces. De
uitvoering ligt bij de gemeente. Dit is af te leiden uit artikel 7 Pw waarin het
college eerst ervoor moet zorgen dat iemand weer aan het werk kan. Later in het
artikel staat dat wanneer dit niet mogelijk is, het college er zorg voor moet
dragen dat de burger een uitkering ontvangt.
Recht op bijstand
Met ‘belanghebbende’ wordt in de Pw de aanvrager of de bijstandsontvanger
bedoeld.
Om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Pw, moet eerst
voldaan worden aan de voorwaarden die in artikel 11 Pw genoemd zijn. Volgens
lid 1 moet de rechthebbende een Nederlander zijn. Lid 2 stelt dat ook een
vreemdeling aanspraak kan maken op de uitkering mits hij rechtmatig in
Nederland verblijft en hij dus een verblijfsvergunning heeft. Als hoofdregel
bestaat er geen recht op bijstand voor illegalen in Nederland; het
koppelingsbeginsel.
De eventuele rechthebbende moet ook in Nederland wonen; ‘hier te lande’. Dit is
het territorialiteitsbeginsel.
Artikel 40 Pw stelt dat het recht op bijstand moet worden aangevraagd bij het
college waar de belanghebbende woonplaats heeft. Als een persoon geen woning
heeft, kan deze zijn verblijfsplaats opgeven. In het geval van dakloosheid kan
deze persoon bij de gemeente een briefadres opvragen.
Verder moet de belanghebbende geen (of een te laag) inkomen hebben en mag
hij niet beschikken over (voldoende) eigen vermogen. – Art. 19 jo. art 34 Pw.
Bestaansmiddelen: alle inkomens- en vermogensbestanddelen waarover de
belanghebbende of zijn gezin kan beschikken. – Art 31 lid 1 Pw. Met ‘beschikken’
wordt bedoeld dat iemand zijn inkomen of vermogen daadwerkelijk kan
besteden. Met ‘redelijkerwijs kunnen beschikken’ wordt bedoeld dat iemand het
inkomen of het vermogen weliswaar niet zelf in zijn directe beschikkingsmacht
heeft, maar er wel indirect over kan beschikken.
Als iemand een inkomen heeft dat hoger ligt dan de toepasselijke bijstandsnorm,
dan wordt niet voldaan aan de voorwaarde ‘niet beschikken over middelen’; er
bestaat geen recht op bijstand. Als het inkomen lager ligt dan de toepasselijke
1
,bijstandsnorm dan wordt er slechts aanvullende bijstand verstrekt tot de
toepasselijke bijstandsnorm.
Inkomsten: arbeid, uitkering, alimentatie, ontslagvergoeding en
belastingteruggaaf die betrekking hebben op een periode waarover een beroep
op bijstand wordt gedaan. – Art. 32 lid 1 Pw.
Vermogen: de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin
beschikt, verminderd met de aanwezige schulden. – Art. 34 lid 1 Pw. Het tweede
lid stelt dat enkele bezittingen niet tot het vermogen gerekend mogen worden.
Artikel 34 lid 2 sub b jo. lid 3 Pw stelt de vermogensgrens. Dit betekent dat niet al
het vermogen eerst hoeft te worden aangesproken. Er is een klein deel van het
vermogen dat een belanghebbende mag behouden om toch nog in aanmerking
te komen. Dit wordt ook wel het vrij te laten vermogen genoemd.
Als iemand minder vermogen heeft dan de vermogensgrens, dan bestaat er recht
op bijstand; het (nog) vrij te laten vermogen wordt dan vastgesteld op de
vermogensgrens min het vastgestelde vermogen. Dit betekent dat degene die de
bijstand ontvangt nog vermogen mag verwerven tot aan dit vrij te laten bedrag.
Artikel 13 Pw benoemt uitsluitingsgronden. Als deze omstandigheden spelen dan
bestaat er dus geen recht op bijstand. Bijvoorbeeld wanneer een persoon in
detentie zit of een persoon jonger is dan 18 jaar. In deze gevallen is er geen recht
op bijstand.
Ook moet er nog gekeken worden of een uitkering op grond van de Pw de
voorliggende voorziening is. Dit is neergelegd in artikel 15 Pw. Er moet voor de
belanghebbende geen andere passende en toereikende voorziening bestaan.
Mocht dit wel het geval zijn dan kan hij geen recht op bijstand krijgen. Dit heeft
te maken met de vangnetfunctie van de wet; de Pw is echt het allerlaatste
redmiddel voor een burger. Een voorliggende voorziening is dus een voorziening
of regeling die een tegemoetkoming of een uitkering garandeert en waar de
burger eerst een beroep op moet doen, voordat recht op bijstand bestaat.
Voor algemene bijstand is een voorliggende voorziening passend en toereikend
als de uitkering van de voorliggende wet of regeling gelijk/hoger is dan de
bijstandsnorm. Voor bijzondere bijstand is een voorliggende
voorziening passend en toereikend als tegemoetkoming van de voorliggende wet
of regeling volledig voorzien in de kosten of als de wetgever uitdrukkelijk heeft
bepaald dat de burger deze kosten zelf moet kunnen dragen.
Stap Art. 11 Rechthebbende? Ja naar stap 2
1
Nee geen bijstand
Stap Art. 11 Beschikt niet over Nee naar stap 3
2 middelen voor
Jo. artt. noodzakelijke Ja geen bijstand
19 en kosten?
34
Stap Art. 13 Uitsluitingsgronden Ja geen bijstand
3 ?
Nee stap 4
Wanneer de bijstand volgens het bovenstaande schema wordt toegekend dan
heeft de rechthebbende in ieder geval recht op de algemene bijstand. – Art. 5
sub b Pw. Deze bijstand is bedoeld voor de noodzakelijke kosten van het bestaan
zoals huisvesting, voeding, kleding en geneeskundige verzorging.
Bij bijzondere bijstand gaat het om noodzakelijke kosten die voortvloeien uit
bijzondere omstandigheden. – Art. 5 sub d Pw. Of er sprake is van een bijzondere
omstandigheid verschilt per geval. Denk aan brand waardoor je je hele inboedel
bent kwijtgeraakt. Het college oordeelt over de omstandigheid. – Art 35 Pw.
Normen van bijstandsuitkeringen
Bijstandsnorm: het minimale bedrag waarover iemand moet kunnen beschikken
om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien; het sociaal minimum.
- Jongerennormen Artikel 20 Pw
o Alleenstaande (ouder) of gehuwden van 18, 19 of 20 jaar.
- 21 tot pensioengerechtigde leeftijd Artikel 21 Pw
o Alleenstaande (ouder) of gehuwden.
- Pensioengerechtigden Artikel 22 Pw
o Alleenstaande (ouder) of gehuwden.
- Kostendelersnorm Artikel 22a Pw
o Geldt voor eenieder die de kosten kan delen door samen in een
woning te wonen. De hoogte van de norm is afhankelijk van het
aantal personen dat in dezelfde woning woont. Bepaalde personen
tellen niet mee voor deze berekening.
- Inrichtingsnorm Artikel 23 Pw
o Geldt voor personen die in een inrichting verblijven. Ook wel de zak-
en kleedgeldnorm genoemd.
- Norm niet-rechthebbende partner Artikel 24 Pw
o Geldt voor een belanghebbende die gehuwd is met iemand die geen
recht op bijstand heeft. De bedoeling van deze norm is dat de
rechthebbende partner bijstand ontvangt, maar er niet indirect
bijstand wordt verstrekt aan de niet-rechthebbende partner.
Een verlaging van deze normen kan in twee gevallen. Deze gevallen staan
uitgelegd in artikel 27 en 28 Pw.
Verplichtingen
Wanneer je recht hebt op een bijstandsuitkering dan staan hier ook
verplichtingen tegenover. Een van deze verplichtingen is de arbeidsverplichting.
Een belanghebbende moet er alles aandoen om zo snel mogelijk uit de bijstand
te komen. Deze verplichting is neergelegd in artikel 9 Pw. Verplichtingen die in
dit artikel zijn opgenomen zijn:
- Naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te
aanvaarden en te behouden.
- Gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening.
- Naar vermogen onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden te
verrichten.
- Belanghebbende mag zich niet ernstig misdragen.
3
, Er zijn geüniformeerde en niet-geüniformeerde arbeidsverplichtingen.
Geüniformeerde arbeidsverplichtingen zijn neergelegd in artikel 18 lid 4 Pw. Deze
gelden voor iedereen in Nederland. Als je niet aan deze verplichtingen voldoet
dan kan er een maatregel worden opgelegd. Deze maatregel bestaat uit het
verlagen van de bijstand en staat in artikel 18 lid 5 t/m 12 Pw. Het gaat hier om
een herstelsanctie; op het moment dat de betrokkene weer aan de verplichting
voldoet dan wordt de maatregel opgeheven.
Niet-geüniformeerde arbeidsverplichtingen zijn op grond van artikel 8 lid 1 sub a
Pw opgenomen in een gemeentelijke verordening; de Afstemmingsverordening.
Dit betekent dus dat de verplichtingen per gemeente kunnen verschillen. Als er
niet wordt voldaan aan deze arbeidsverplichtingen dan moet er gekeken worden
in dezelfde verordening om te zien welke maatregel van toepassing is. Ook hier is
er sprake van een herstelsanctie.
Het kan voorkomen dat een gedraging zowel een schending van een
geüniformeerde als een niet-geüniformeerde arbeidsverplichting oplevert. In dat
geval moet het college de bijstand verlagen op grond van de geüniformeerde
arbeidsverplichting, omdat dit een wettelijke plicht is die voor een gemeentelijke
verordening gaat (lex-superior).
Op grond van een dringende reden kan het college tijdelijke ontheffing verlenen
van de arbeidsverplichting. Dit is neergelegd in artikel 9 lid 2 Pw. Een dringende
reden kan een medische toestand van een belanghebbende zijn waardoor niet
van hem verwacht kan worden dat hij aan de plicht voldoet. Artikel 9a Pw bevat
een bijzondere ontheffingsgrond voor een alleenstaande ouder met een kind van
jonger dan vijf jaar.
Dan is er nog de re-integratieplicht. Deze geldt voor belanghebbenden die al een
tijd geen werk meer gehad hebben. De belanghebbende wordt (weer) gereed
gemaakt voor de arbeidsmarkt. Het college kan hiervoor een tegenprestatie
eisen. De belanghebbende moet dan maatschappelijk nuttige werkzaamheden
verrichten. Dit zijn werkzaamheden waarvan de hele maatschappij profiteert en
die normaal gespreken niet door betaalde arbeidskrachten worden verricht. Bij
schending van deze plicht zal de bijstand verlaagd worden op grond van de
Afstemmingsverordening.
Een andere verplichting is de medewerkingsplicht op grond van artikel 17 lid 2
Pw. Een belanghebbende is verplicht om medewerking te verlenen aan het
college als dit nodig is voor de uitvoering van de Participatiewet.
Extra verplichtingen kunnen door het college worden opgelegd en staan in artikel
55 Pw. Bij schending van deze plicht kan de bijstand alleen verlaagd worden als
dit in de Afstemmingsverordening geregeld is. Bijstand kan verlaagd worden als
dit in de Afstemmingsverordening geregeld staat.
Een maatregel betreft soms een verlaging voor een periode van meer dan één
maand. Het kan voorkomen dat een belanghebbende leert van zijn fouten en
door de verlaging toch gaat voldoen aan de desbetreffende verplichting. In zulke
gevallen kan het college besluiten om de verlaging terug te draaien of te
stoppen. Dit wordt ook wel de inkeer-bepaling genoemd.
Tot slot is er nog de inlichtingenverplichting. Neergelegd in artikel 17 Pw. Deze
verplichting houdt in dat alle feiten of omstandigheden die invloed kunnen
hebben op het recht op bijstand of de arbeidsinschakeling moeten worden
doorgegeven. Het komt er eigenlijk op neer dat een belanghebbende iedere
wijziging in zijn financiële situatie en gegevens over zijn arbeidsplicht uit eigen
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper HBOrechtenstudent. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,09. Je zit daarna nergens aan vast.