Overzicht/Samenvatting Evidence-based
Interventies bij Kinderen en Adolescenten
Week 1 | Effectladder, werkzame factoren en Routine Outcome
Monitoring
Literatuur week 1:
Effectladder en werkzame factoren:
Van Hattum, M., de Greef, M., van der Rijken, R., Golbach, M., & Scholte, R. (2019). Werkzame
factoren in de jeugdhulpverlening: alliantie, cliëntfactoren en professionalfactoren (pp. 1-14).
ZonMw.
Zie eerste rapport onder kopje ‘Meer Weten?’:
https://www.zonmw.nl/nl/actueel/nieuws/detail/item/bundeling-uitkomsten-19-
onderzoeksprojecten-naar-werkzame-factoren/
Dan kom je op deze link:
https://www.bergop.info/wp-content/uploads/2019/10/Eindrapport-werkzame-factoren-in-de-
jeugdhulp.pdf
Deel 1 | Projectresultaten en meetinstrumenten
Projectresultaten en meetinstrumenten van alliantie, cliëntfactoren en professionalfactoren:
Alliantie:
Resultaten
1. Een goede alliantie tussen cliënt en professional is belangrijk voor het realiseren van positieve
hulpverleningsprocessen en -resultaten.
2. Alliantie ontwikkelt zich gedurende het hulpverleningsproces. Groei in de alliantie draagt bij
aan positievere hulpverleningsprocessen en –resultaten.
3. Een grotere mate van overeenstemming tussen cliënt en professional over hun alliantie draagt
bij aan betere hulpverleningsresultaten. Resultaten zijn het best als cliënt en professional
positief zijn over hun alliantie, resultaten zijn minder goed als (een van) beiden minder positief
zijn (is). Tegelijkertijd zien we doorgaans weinig overeenstemming tussen het alliantieoordeel
van cliënten en professionals.
Meten van alliantie:
Het is dus belangrijk om de alliantie op meerdere momenten gedurende de hulpverlening en vanuit
verschillende perspectieven (cliënt(en), hulpverlener) in kaart te brengen, te bespreken en op basis
van de opgedane inzichten het hulpverleningsproces bij te sturen.
Alle hieronder genoemde instrumenten kunnen op meerdere momenten tijdens de hulp worden
ingezet.
Voorbeelden van vragenlijsten die kort en eenvoudig af te nemen zijn:
- TASC-NL (Therapeutic Alliance Scale for Children): meet de alliantie gerapporteerd door
kinderen vanaf 11 jaar met hun hulpverlener.
- WAV-12 (Werkalliantievragenlijst): meet de alliantie vanuit het perspectief van de cliënt
(kinderen/ouders) en/of de hulpverlener (of leerkracht/groepsleider).
- SRS (Session Rating Scale): meet de alliantie gerapporteerd door de cliënt (kinderen vanaf 4
jaar en/of ouders) met hun hulpverlener(s).
- Speciaal voor vaktherapeuten is de alliantiemonitor voor vaktherapeuten ontwikkeld: meet
de alliantie tussen de jongere en de vaktherapeut vanuit beide perspectieven.
Voorbeelden van veelbelovende observatie-instrumenten zijn:
, - TPOCS-A (Therapy Process Observational Coding System for child psychotherapy Alliance
scale): meet de alliantie tussen de jeugdige cliënt en de hulpverlener.
- SOFTA (System for Observing Family Therapy Alliances): meet de alliantie tussen het
cliëntsysteem en de hulpverlener(s).
Cliëntfactoren
Resultaten
--> cliëntfactoren vertonen weinig samenhang met alliantie, hulpverleningsprocessen en –resultaten,
m.u.v. de hulpverleningsgeschiedenis (eerdere slechte hulp -> minder goede alliantie).
- Er is weinig samenhang tussen cliëntfactoren (zoals leeftijd, geslacht, etniciteit en
gezinskenmerken) enerzijds en alliantie, hulpverleningsprocessen en -resultaten anderzijds. Er
lijkt geen kant-en-klaar recept te zijn voor goede allianties en hulpverleningsresultaten enkel
op basis van achtergrondkenmerken van cliënten.
- De significante verbanden die er zijn tussen cliëntfactoren en alliantie,
hulpverleningsprocessen en -resultaten zien we vooral op het vlak van
hulpverleningsgeschiedenis (eerder hulp gehad, minder goede alliantie), verwachting ten
aanzien van de hulp (positievere verwachtingen, betere alliantie) en mate van problematiek
(hoe ernstiger de problemen, hoe meer cliënten profiteren van de geboden hulp).
Meten van alliantie
De keuze voor geschikte instrumenten is onder meer afhankelijk van de doelgroep, het behandeldoel
en het type behandeling. Ook het doel van het meten van cliëntkenmerken is bepalend voor de keuze
van een instrument; sommige instrumenten zijn ontwikkeld ten behoeve van diagnostiek
(bijvoorbeeld om vast te stellen of iemand autisme heeft), andere instrumenten zijn geschikt voor
effectmetingen (bijvoorbeeld om de afname van gedragsproblemen tijdens de hulp in kaart te
brengen). Een overzicht van de in de 19 projecten gebruikte instrumenten om cliëntfactoren te meten
is op te vragen bij Praktikon.
Professionalfactoren:
--> professionalfactoren vertonen weinig samenhang met alliantie, hulpverleningsprocessen en –
resultaten, m.u.v. hoe een professional handelt in de interactie met een cliënt.
Resultaten
• Er is weinig samenhang tussen kenmerken van professionals (zoals leeftijd, geslacht, etniciteit,
opleiding, ervaring, persoonlijkheid en vakinhoudelijke kennis) enerzijds en alliantie,
hulpverleningsprocessen en -resultaten anderzijds. Er lijkt geen kant-en-klaar recept te zijn
voor goede allianties en hulpverleningsresultaten enkel op basis van kenmerken van
professionals.
• Het handelen van professionals (wat zij concreet doen tijdens de hulp) in interactie met
cliënten hangt samen met de betrokkenheid van en alliantie met cliënten. Hoe beter
professionals hun handelen afstemmen op cliënten, hoe groter de cliëntbetrokkenheid en hoe
beter de alliantie.
Meten van professionalfactoren
Het gedrag van hulpverleners is dus van invloed op het tot stand brengen en behouden van een goede
alliantie.
- Een instrument dat helpt om zicht te krijgen op concrete gedragingen van de hulpverlener is
de TABBS (Therapist Alliance-Building Behavior Scale).
1. Met de Leader Observation Tool kunnen ingezette therapeuttechnieken en vaardigheden
(luisteren, empathie, aanmoedigen en positief gedrag) in kaart worden gebracht.
Deel 2 | Aanbevelingen
Onderzoek
Toekomstig onderzoek zou gericht moeten zijn op:
, - Algemeen en specifiek werkzame factoren (en hun interctie) in relatie tot het
hulpverleningsresultaat.
- Meervoudige allianties (allianties met meerdere cliënten en andere betrokkenen binnen een
casus), naast de focus op 1-op-1 allianties.
- (Ontwikkeling van en patronen in) concreet gedrag van cliënten en professionals gedurende
hulptrajecten, en hoe dit handelen en cliënt-professional interactie samenhangen met de
ontwikkeling van alliantie en hulpverleningsresultaat.
- Factoren die bijdragen aan gewenste gedragsveranderingen van professionals (zoals het
effect van alliantiemonitoring en –feedback op het handelen van professionals) en de mate
waarin deze factoren succesvol versterkt kunnen worden.
- Robuustheid van bevindingen: in hoeverre hangen bevindingen m.b.t. alliantie, cliënt-, en
professionalfactoren af van de setting waarin de hulp plaatsvindt, de doelgroep waarmee
gewerkt wordt, kenmerken van de organisatie waarbinnen gewerkt wordt, etc.
- Doorontwikkeling/nader onderzoek naar de in Deel 1 genoemde instrumenten. Soms zijn
verschillende versies van hetzelfde instrument in omloop, ontbreekt een (praktijk)handleiding
of bestaat er geen officieel vastgestelde Nederlandse vertaling. Daarnaast is veelal onderzoek
nodig naar de psychometrische eigenschappen, normen en de relatie van het gemeten
construct met de behandeluitkomst.
Volgende typen onderzoek zijn zinvol hiervoor:
- Multi-method (observaties, vragenlijsten, interviews).
- Multi-informant; met name bij alliantie is het van belang gebleken om alliantie vanuit
verschillende perspectieven te meten.
- Procesmatig, om zicht te krijgen op concreet gedrag en hoe dit zich ontwikkelt over tijd (dus
meerdere metingen tijdens de behandeling).
- (Accumulatie van) n=1 onderzoek, o.a. omdat between-subject designs met controlegroepen
in de praktijk niet altijd mogelijk zijn, en omdat sommige populaties zich niet of moeilijk lenen
voor grote steekproeven.
- Persoonsgerichte (i.p.v. variabelegerichte) analyses die zicht geven op cliënten die
meer/minder profiteren van hulp of cliënten en professionals die tot meer/minder goede
allianties komen en wat hen kenmerkt.
Betrek ook clienten en professionals bij het onderzoek, bekijk de samenhangende factoren, en gebruik
instrumenten met een goed onderscheidend vermogen (= die voldoende verschillen opleveren tussen
respondenten).
Hulpverleningspraktijk
Aanbevelingen:
1. Besef dat de inschatting van de alliantie vaak niet overeenkomt met de inschatting van
cliënten en dat de alliantie tijdens de hulpverlening fluctueert. Monitor, bespreek en
reflecteer op de alliantie gedurende het hulpverleningstraject. Doe dat samen met cliënten,
maar zeker ook in cliëntbesprekingen en intervisie met collega’s.
2. Bespreek met cliënten – al in de beginfase van het hulpverleningstraject – dat een goede
alliantie belangrijk is om te komen tot goede hulpverleningsresultaten en dat u daarom
regelmatig stil zult staan bij hoe alle betrokkenen de alliantie ervaren. Geef aan dat cliënten
ook altijd zelf hun ervaringen (positief en negatief) met de alliantie bespreekbaar mogen
maken.
3. Zorg als hulpverlener en hulpverlenende organisatie voor mogelijkheden voor cliënten om te
veranderen van hulpverlener indien de alliantie onvoldoende is, verslechtert, of wanneer
cliënt en hulpverlener sterk en blijvend verschillen in hun alliantieoordeel.
4. Toets regelmatig hoe de cliënt de alliantie beleeft. Hoe staat het met de band, de
overeenstemming over het doel en de werkwijze die nodig is om dat doel te bereiken? Plan
, regelmatig evaluatiemomenten om hier zicht op te krijgen. De Richtlijn ‘Samen Beslissen’
biedt hiervoor aanknopingspunten.
a. http://richtlijnenjeugdhulp.nl/samen-beslissen-over-passende-hulp/
• Creëer ruimte om te leren van elkaar. Denk hierbij aan het laten terugkomen van het thema
alliantie in intervisie of supervisie.
Cliënten en hun naasten
Uitleg alliantie aan cliënten:
- Een klik hebben met uw hulpverlener;
- Het met uw hulpverlener eens zijn over het doel waar u naartoe werkt;
- Het met uw hulpverlener eens zijn over welke aanpak voor u het beste past om dit doel te
bereiken.
Waarom is alliantie belangrijk – uitleg aan cliënten
- Het is belangrijk voor een goed resultaat van de hulp
- Het is belangrijk dat u het goed kunt vinden met uw hulpverlener. U durft dan ook makkelijker
te vertellen waar u mee zit. Uw hulpverlener kan u dan beter helpen.
- Het is belangrijk dat u en uw hulpverlener het eens zijn over het doel waar u naartoe werkt.
U weet dan zeker dat u werkt aan wat voor u echt belangrijk is. Als het goed is, bespreekt uw
hulpverlener regelmatig met u of het doel nog klopt.
- Het helpt als u en uw hulpverlener het eens zijn over wat er nodig is om dat doel te bereiken.
U weet dan zeker dat de aanpak aansluit bij wat voor u het beste werkt.
Opleiding
Het is nodig dat studenten:
- Kennis hebben over definities van alliantie, cliëntfactoren en professionalfactoren. Kennis over
hoe deze factoren valide gemeten kunnen worden en over het belang van deze factoren voor
het resultaat van de hulpverlening.
- Zicht hebben op, en gebruik maken van richtlijnen.
- Leren (bijvoorbeeld via rollenspelen) wat ze kunnen doen om tot goede allianties te komen
(en deze te behouden) en hoe ze slechte allianties kunnen signaleren en bijsturen.
- Zich ervan bewust zijn dat hun handelen (concrete gedragingen) van invloed kan zijn op de
alliantie.
- Getraind (blijven) worden in gespreksvaardigheden, omdat die belangrijk zijn voor een goede
cliënt-professional alliantie.
- Beseffen dat er geen kant-en-klaar recepten zijn voor goede allianties en dat dit continue
afstemming van professionals vraagt met hun cliënt.
- Weten dat gedrag van cliënten vaak situationeel is, dat achtergrondkenmerken van cliënten
op zichzelf niet voorspellend zijn voor het hulpverleningsresultaat, dat hoop en positieve
verwachtingen van cliënten en hulpverleners bijdragen aan goede allianties.
o De grootste behandeleffecten doorgaans gevonden worden bij cliënten die ernstigere
problemen hebben.
Beleid
- Het is van belang dat er aandacht is voor alliantie bij alle partijen die betrokken zijn bij de
jeugdhulp (zowel bij hulpverleners en zorgorganisaties als bij beleidsmakers en financiers).
- Het is belangrijk dat hulpverlenende organisaties intern beleid maken gericht op het realiseren
en behouden van goede allianties. Denk hierbij aan informeren van cliënten, aanwezigheid en
goede bereikbaarheid van een vertrouwenspersoon, mogelijkheid om van hulpverlener te
veranderen en borging van aandacht voor alliantie in het hulpverleningsproces en in intervisie
en supervisie.