Werkgroepen Verdelingsvraagstukken
Week 1
WG1 (hoort bij HC2): Recht op gezondheidszorg. Wet- en regelgeving
Toelichting
Het recht op gezondheidszorg is een sociaal grondrecht. Een van de verschillen tussen
sociale grondrechten en klassieke grondrechten is hun rechterlijke afdwingbarheid
(‘justiciability’). In de werkgroep wordt een rechtcasus besproken dat hoort bij het college
‘Recht op gezondheidszorg’ (college 2).
Leerdoel(en) van de bijeenkomst
1. De student kan een arrest van de hoogste bestuursrechter lezen.
2. De student heeft weet van de wijze waarop sociale grondrechten doorwerken in de
Nederlandse rechtsorde.
Werkvorm(en)
De twee casusopdrachten worden binnen de werkgroep besproken en uitgewerkt. Daarvoor
is het nodig om eerst de casusvragen vooraf thuis uit te werken.
Verplichte literatuur (voor examens)
Zie college 2
Casusmateriaal
Europese Code Deel IV inzake sociale zekerheid Europese Code Deel
IV inzake sociale zekerheid downloaden
Uitspraak Centraal Raad van Beroep appellant versus Achmea (volledige
tekst) Uitspraak Centraal Raad van Beroep appellant versus Achmea
(volledige tekst) downloaden.
Casus A: Recht op Gezondheidszorg
ECLI:NL:CRVB:2006:AY8221
Centrale Raad van Beroep (8 september 2006)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
in het geding tussen:
appellant en Achmea Zorgverzekeringen N.V. (hierna: Achmea).
PROCESVERLOOP
,Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Achmea heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere informatie verstrekt.
Op verzoek van de Raad heeft prof. dr. H.J.C. van Marle, forensisch psychiater, in
samenwerking met J. Jairam, psychiater in opleiding, op 14 maart 2006 gerapporteerd met
betrekking tot enkele aan hem gestelde vragen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 juni 2006. Appellant heeft zich laten
vertegenwoordigen door mr. Desloover. Achmea is verschenen bij mr. M.B. Gschwindt.
OVERWEGINGEN
Achmea Zorgverzekeringen N.V. is de rechtsopvolger van de Onderlinge
Waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A. In het onderhavige geding wordt
onder Achmea tevens verstaan de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zilveren Kruis
Ziekenfonds U.A.
Appellant is op 16 januari 1987, terwijl hij bij Verolme Botlek B.V. te Rotterdam
werkzaamheden in loondienst verrichtte, een bedrijfsongeval overkomen waarbij hij zwaar
hoofdletsel heeft opgelopen. Appellant heeft hierna een ernstig psychisch ziektebeeld
ontwikkeld, in verband waarmee hij sinds 28 november 1990 in het Delta Psychiatrisch
Ziekenhuis te Poortugaal verblijft.
Achmea heeft aan appellant in verband met zijn langdurige verblijf in het ziekenhuis een
eigen bijdrage ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) opgelegd. Bij
brief van 19 maart 2001 heeft appellant aan Achmea verzocht de oplegging van de eigen
bijdrage te beëindigen dan wel deze eigen bijdrage op nihil te stellen. Appellant heeft
hiertoe gesteld dat de oplegging van een eigen bijdrage aan verzekerden die ten gevolge van
een arbeidsongeval of een beroepsziekte medische zorg behoeven, in strijd is met Deel VI
van de Europese Code inzake Sociale Zekerheid van 16 april 1964, Trb. 1965, 47 (hierna: de
Europese Code).
Achmea heeft het verzoek van appellant bij besluit van 7 augustus 2001 afgewezen. Met
betrekking tot het tijdvak voor 1 juli 2001 is hiertoe verwezen naar artikel 4:6 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met betrekking tot het tijdvak vanaf 1 juli 2001 heeft
Achmea zich op het standpunt gesteld dat de ingeroepen bepalingen van de Europese Code
geen rechtstreekse werking hebben. Voorts is opgemerkt dat Nederland ter zake van de
heffing van eigen bijdragen ingevolge de AWBZ door het toezichthoudend orgaan nimmer in
gebreke is gesteld. Bij beslissing op bezwaar van 19 april 2002 heeft Achmea het besluit van
7 augustus 2001 gehandhaafd.
In eerste aanleg heeft appellant zich verzet tegen de oplegging van eigen bijdragen vanaf 1
juli 2001. Hij heeft zich behalve op de Europese Code tevens beroepen op Verdrag 102
betreffende minimumnormen voor de sociale zekerheid, Trb. 1953, 69 (IAO-verdrag nr. 102)
en Verdrag 121 betreffende de prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, Trb.
1965, 16 (IAO-verdrag nr. 121). De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij
heeft hiertoe overwogen dat de relevante bepalingen van IAO-verdrag nr. 102 sinds het van
kracht worden van IAO-verdrag nr. 121 voor Nederland niet meer van toepassing zijn. Artikel
11 van IAO-verdrag nr. 121 biedt naar het oordeel van de rechtbank in het geval van
appellant de ruimte voor het vaststellen van een eigen bijdrage, tenzij appellant hierdoor in
behoeftige omstandigheden zou komen te verkeren, waaromtrent appellant niet tijdig
stellingen in het geding heeft gebracht. Ook de artikelen 34 en 37 van de Europese Code
,staan in de visie van de rechtbank in beginsel niet in de weg aan het vaststellen van een –
redelijke – eigen bijdrage.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de door hem in eerste aanleg ingeroepen
verdragsbepalingen rechtstreekse werking hebben en dat deze bepalingen zich in zijn geval
wel degelijk tegen de oplegging van een eigen bijdrage verzetten. Ten aanzien van Deel VI
van de Europese Code heeft appellant hiertoe verwezen naar het door het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgebrachte rapport Grenze(n)loze Zorg d.d. 4 oktober
2000 en naar een hierin aangehaalde Resolutie uit 1986 van de Raad van Ministers van de
Raad van Europa over de toepassing van de Europese Code door Zwitserland.
Achmea stelt zich op het standpunt dat het instructiekarakter van de ingeroepen verdragen
in de weg staat aan de mogelijkheid van een rechtens afdwingbare aanspraak op een
concrete prestatie in een individueel geval. In het kader van het Bijdragebesluit zorg is de
vraag of de opname of verpleging het directe gevolg is van een arbeidsongeval, niet relevant.
Het rapport Grenze(n)loze Zorg is niet bedoeld als stellingname op basis van een uitputtende
analyse, maar als een bijdrage aan de gedachtenvorming over de inrichting van het zorg- en
verzekeringsstelsel. Achmea acht zich derhalve gehouden tot onverkorte toepassing van het
Bijdragebesluit zorg.
Uitspraak van centrale raad van beroep over sociaal zekerheidsrecht.
Opponenten: Achema zorgverzekering en Appellant staan tegenover elkaar.
Appellant heeft een bedrijfsgeval opgelopen, Achmea verlangt een eigen bijdrage. Appellant
zegt dat het in strijd is met de Europese code. Achmea heeft het verzoek afgewezen.
Achmea vs. Arbeider A
Bedrijfsongeval zwaar hoofdletsel ernstig psycisch ziektebeeld ontstaan
Zorgbehoefte: Langdurige zorg welke (in 2006) viel onder AWBZ
Achmea legt eigen bijdrage op aan Arbeider A
Arbeider A niet eens met opleggen eigen bijdrage gaat naar de rechtbank
Achmea: Europese code heeft geen rechtstreekse werking, toepassing eigen bijdrage
is juist
Rechtbank oordeelt: beroep arbeider A ongegrond
Arbeider A gaat in hoger beroep (Dan komt het bij centrale raad voor beroep)
De casus: (onderliggende) juridische stukken
Bijdragebesluit zorg (AWBZ)
Daar kun je een eigen bijdrage op aanvragen, dat doet Achmea
Deel VI van de Europese code inzake sociale zekerheid van 16 april 1964 (gaat over
sociale zekerheid)
Verdrag 102 betreffende minimumnormen voor de sociale zekerheid, trb. 1953, 69
(IAO-verdrag nr. 102) (gaat over sociale zekerheid)
Bedrag 121 betreffende de prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, trb.
1965, 16 (IAO-verdrag nr. 121)
Artikelen 93 en 94 van de grondwet
VWS rapport grenzeloze zorg dd 4 oktober 2000
Adviesaanvrage SER Extra Garantieregeling Beroepsrisico’s
,Vraag 1: Wie heeft er volgens u gelijk? Motiveer uw antwoord.
Uitspraak:
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat Achmea een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze
uitspraak;
Veroordeelt Achmea in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.932,--, te
betalen door Achmea;
Bepaalt dat Achmea aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 111,-- vergoedt.
Vraag 2: Tot welk oordeel komt de Centrale Raad van Beroep (CRvB)?
Tips voor beantwoording vraag 2:
Zoek op wat (de juridische bevoegdheid van) de CRvB precies is.
Neem vervolgens de volledige tekst van de uitspraak grondig door (zie daarvoor het
document op Canvas). Wat is het twistpunt tussen de partijen? Wat is de essentie
van de CRvB-analyse van het toepasselijke (inter)nationale recht?
Lees het artikel van Nieuwenhuis (college 2); met name p. 401. Bespreek de
juridische betekenis van het begrip ‘rechtstreekse werking’ à zie ook slides HC-2.
Formuleer en beargumenteer vervolgens uw antwoord.
Centrale Raad van Beroep is de hoogste beroepsrechter in sociale zekerheidszaken.
Twistpunt: Achmea wil eigen bijdrage vanuit AWBZ, Appelant zegt ik wil geen eigen bijdrage
want het is een ongeval.
Rechtstreekse werking= is een term uit het recht van de Europese Unie. Door deze werking
kunnen particulieren zich bij een beroep op een nationale of Europese rechterlijke instantie
rechtstreeks op een Europese rechtsregel beroepen, ongeacht het bestaan van regelgeving
in het nationale recht.
Uitspraak CRvB
IAO-verdrag 102 niet meer van toepassing
(Nationale wetgeving is in strijd met het internationaal recht. CRvB gaat die
verdragen toetsen. IAO-verdrag is niet meer van toepassing omdat het andere
verdrag van kracht is geworden.)
IAO-verdrag 121 niet in strijd met Bijdragebesluit Zorg
(CRvB zegt dat het IAO-verdrag niet in strijd is want in IAO-verdrag staat dat er wel
ruimte is voor opleggen eigen bijdrage, mits persoon niet in financiële nood komt. De
arbeider mag niet in behoeftige omstandigheden zijn gebracht en dat is hier niet het
geval.
Het blijkt niet dat Arbeider A ‘in behoeftige omstandigheden’ is gebracht
Maar dan: Europese code en onderliggende documenten lijken in strijd met
nationale wetgeving (Europese code gaat boven de Nederlandse wet. Europese code
, gaat dat je bij een arbeidsongeval geen eigen bijdrage zou moeten leveren aan je
zorgkosten. Rechtstreekse werking houdt in dat Europees recht getoetst mag worden
aan het nationaal recht. In dit geval is er een rechtstreekse werking, daar zijn ze tot
conclusie gekomen om onderliggende documenten te raadplegen.
Nationale wetgeving vs. Internationaal recht art. 93 en 94 komen van pas
rechtstreekse werking van Europese code nationale wetgeving wordt daarmee
vernietigd door rechter
(Nationale wetgeving is bijdragebesluit zorg en internationaal recht is Europese code.
Rechter kiest hier voor rechtstreekse werking, dat is heel zeldzaam. Want sociale
grondrechten zijn normaliter niet direct afdwingbaar. In uitleg Europese code staat
expliciet dat eigen bijdrage niet mag bij ongeval, dus dan kan wel zwart of wit
gecontroleerd worden of het wel of niet zo is. Daarom is rechtstreekse werking hier
wel van toepassing, maar dit is dus een speciaal geval.)
De werknemer behoort niet de kosten te dragen
In deze casus kiest de rechter voor rechtstreekse werking van het recht (wat
zeldzaam is) want sociale grondrechten niet direct afdwingbaar, het betreffen
instructienormen voor overheden (zie ook literatuur Nieuwenhuis en HC o.a.)
Gelet op onderliggende/achterliggende stukken/toelichting is toepassing van artikel
2, eerste lid, van het Bijdragebesluit zorg ten opzichte van appellant in strijd met de
artikelen 32, 34 en 38 van de Europese code.
Artikel 93 en 94 GW
De verplichting tot naleving van internationaal recht is vastgesteld in de artikelen 93 en 94
van de Grondwet.
Uit artikel 93 van de Grondwet volgt dat een ieder verbindende (wat een ieder verbindende
verdragsbepaling is, is een vraag die in de laatste plaats door de rechter moet worden
beantwoord) bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties
verbindende kracht hebben jegens burgers en rechtspersonen nadat ze zijn bekendgemaakt.
Artikel 94 van de Grondwet regelt de gevolgen indien de rechter constateert dat nationale
wettelijke voorschriften in strijd zijn met een ieder verbindende bepalingen van verdragen
en besluiten van volkenrechtelijke organisaties: de nationale wettelijke bepaling vindt geen
toepassing en de bepaling van het verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie
heeft dus voorrang.
Ieder verbindend = Als een verdrag ieder verbindend is dan betekent het dat het verdrag
doorwerkt op het niveau van de burger. Burger kan rechten ontlenen aan een verdrag. Want
het is niet automatisch dat verdrag automatisch voor iedereen geld. In college het voorbeeld
over verdrag Westervelde tussen NL en BE, dat is niet ieder verbindend want dat geld niet
voor alle burgers. Ieder verbindend geldt vaak voor 1e generatie en 2e generatie is niet snel
ieder verbindend. Een positieve verplichting is dat de overheid verplichting heeft om het te
realiseren.
Nationaal recht moet in overeenstemming zijn met internationaal recht. Als dat niet is dan
laat deze casus zien hoe de rechter er mee omgaat.
, Week 2
WG2 (hoort bij HC1): Rechtvaardige verdeling en framing
Toelichting
Op allerlei gebieden accepteren we een zekere mate van ongelijkheid, maar niet in de zorg.
Er bestaat een zeer grote mate van steun onder de bevolking om de zorg op een
rechtvaardige manier te verdelen en dat ongelijkheid in de zorg vermeden dient te worden.
Maar wat is een rechtvaardige verdeling?
Vervolgens wordt ingegaan op het belang van framing: maakt het uit of we gezondheidszorg
als een kostenpost of als een investeringspost framen?
De bijeenkomst eindigt met het opfrissen van het concept ‘opportuniteitskosten’: wat is een
ideale verdeling en welke informatie hebben wij daarvoor nodig?
Leerdoel(en) van de bijeenkomst
Onderdeel beleidswetenschap
De student kan de centrale boodschappen uit het hoofdstuk van Stone benoemen en
uitleggen.
De student kan verschillende noties van verdelende rechtvaardigheid (zie Stone)
benoemen en toepassen in de gezondheidszorg.
De student kan beargumenteren waarom een bepaalde notie van verdelende
rechtvaardigheid wel of niet gepast is bij een vraagstuk in de zorg.
De student kan het belang van framing benoemen en de mogelijke consequenties
van reframing zichtbaar maken met behulp van een casus.
Onderdeel economie:
De student kent de theorie van verdeling die ten grondslag ligt aan economische
evaluaties en kan die theorie toepassen om de informatie die nodig is voor
allocatiebeslissingen in kaart te brengen.
Werkvorm(en)
Een belangrijke uitdaging voor deze werkgroep is het begrijpen en toepassen van nieuwe
concepten en inzichten, zoals welke noties van verdelende rechtvaardigheid kunnen we
onderscheiden, wat is het probleem bij toepassing daarvan en wat is het belang van framing.
Studenten dienen van tevoren de literatuur te lezen en de vragen behorende bij de
werkgroep (zie onder) voor te bereiden. Noteer alvast antwoorden op papier of in een
notebook.
Verplichte literatuur (voor examens)
Zie hoorcollege 1.
Op allerlei gebieden accepteren we een zekere mate van ongelijkheid, maar niet in de zorg.
Er bestaat een zeer grote mate van steun onder de bevolking om de zorg op een
rechtvaardige manier te verdelen en dat ongelijkheid in de zorg vermeden dient te worden.
Maar wat is een rechtvaardige verdeling?
1. Op pagina 53 schrijft Deborah Stone: “many of the most profound political conflicts
and strategic battles hinge on this seemingly mundane problem of classification’?