Blok 3. Organisatie van zorg
CASUS 1 PEUTER ONNO
Family centered care stelt lichamelijke, sociale en psychische zorg centraal.
Afstemmen gaat ook over draagkracht en draaglast, kunnen ouders het aan? De
uitgangspunten zijn waardigheid en respect, participatie, delen van informatie en
samenwerken.
Verschil in zorg aan volwassenen en kinderen is in vorm van communicatie, anatomie
en motoriek. Opname en verwerking van medicatie loopt ook anders, er zijn ook
verschillen in cognitieve en fysieke aspecten.
Respiratoir syncytieel virus (RS-virus) is een virus dat een ontsteking van de
luchtwegen (neus, keel, luchtpijp en longen) veroorzaakt. Klachten variëren van
snotneus tot ernstige longontsteking. Bijna ieder kind wordt met het RS virus besmet
in de eerste twee levensjaren, komt meest voor in eerste levensjaar. Komt
voornamelijk voor in wintermaanden (oktober tm maart). Overdracht vindt plaats door
direct contact, in mindere maten door hoesten en niezen. Het RSV dringt binnen via
slijmvlies en vermeerdert zich in nasofarynx, kan zich snel verspreiden naar bronchi.
Kinderen met een verhoogd risico op ernstige RS-virus infectie zijn jonge kinderen (0-2
jaar) die te vroeg geboren zijn, chronische longaandoening hebben of een ernstige
hartafwijking hebben.
Luchtweg in bronchiale boom in volgorde van afnemende grootte: trachea,
stam/hoofdbronchus, bronchiën, bronchiolen, alveoli.
Functies trachea tijdens ademhaling:
- Ondersteuning en doorgankelijkheid: tracheaal kraakbeen houdt trachea permanent
open, zachte weefselbanden tussen het kraakbeen bieden flexibiliteit
- Mucociliair transport: synchroon en regelmatig bewegen van de trilharen van het
slijmvlies
- Hoestreflex: zenuwuiteinden zijn gevoelig voor irritatie, slijm/lichaamsvreemd
materiaal
- Opwarming, bevochtiging en filtering
Mediastinum is de ruimte tussen de longen. Longhilus is het driehoekig gebied dat hol
is.
Arterie pulmonalis voorziet de long van bloed, de twee venae pulmonalis zorgen voor
de afvoer. De arteriae en venae bronchiale, lymfevaten en zenuwen komen naar
binnen en verlaten de long via de hilus.
De pleura is een gesloten zak van serieus membraan, bevat kleine hoeveelheid
serieuze vloeistof. De pleuraholte is de potentiële ruimte en bevat geen lucht, de druk
erbinnen is negatief in vergelijking met de atmosferische druk. De twee lagen worden
gescheiden door dun laagje serieuze vloeistof (pleurale vloeistof) zodat er geen
wrijving ontstaat tijdens ademhaling.
Het diafragma is een koepelvormige spierstructuur die de borst- en buikholte van
elkaar scheidt. De musculi intercostales externi spelen een rol bij de inademing. De
musculi intercostales interni worden gebruikt wanneer uitademing actief wordt,
kruizen vezels van externi loodrecht. Bij geforceerde ademhaling worden
hulpademhalingsspieren gebruikt zoals de interne tussenribspieren en soms
buikspieren, deze verhogen de druk in de borstkas door het samenknijpen van de
buikinhoud.
Inspiratie: borstkast wordt vergroot door gelijktijdige aanspanning van externe
tussenrugspieren en diafragma. Pariëtale pleura wordt naar buiten getrokken, dit zorgt
ervoor dat de pleura visceralis ook naar buiten wordt getrokken. Hierdoor wordt het
longweefsel naar boven en naar buiten getrokken en samen met de ribben naar
beneden met diafragma. Dit verwijdt de longen en druk binnenin de alveoli en
,luchtwegen daalt, lucht stroomt de longen in als poging de luchtdruk en de alveolaire
luchtdruk te stabiliseren. Actief proces, energie voor nodig spieren aanspannen.
In rust duurt inspiratie ongeveer twee seconden.
Expiratie: ontspanning van externe tussenribspieren en diafragma, neerwaartse en
inwaarts beweging van ribbenkast en longen veren elastisch terug. Druk in de longen
stijgt en de lucht wordt uit de luchtwegen geduwd. Na expiratie bevatten de longen
nog wat lucht en worden door intacte pleura beschermd tegen inklappen. Passief
proces, geen energie voor nodig.
In rust ongeveer drie seconden, pauze voordat volgende cyclus begint.
Invloeden op de ademhalingscentra
- Perifere chemoreceptoren (aortaboog) meten hoe hoog concentratie is van O2, CO2
en H+ionen. Geven signalen
- Centrale chemoreceptoren (spieren)
- Rekkingsreceptoren in de longen (diepte ademhaling, anders knapt long)
Ventilatie: proces waarbij lucht de longen instroomt (aanvoer van verse lucht naar
alveoli) en uitstroomt (afvoer van lucht welke rijk is aan koolstofdioxide)
Diffusie: de gasuitwisseling (via drukverschillen)
- O2 van alveolus —> bloed
- O2 van bloed —> weefsel
- CO2 van weefsel —> bloed —> alveolus
Perfusie: doorstroming van bloed door de capillairen (haarvaatjes) rondom de alveoli.
Zuurstof wordt door het bloed meegevoerd als oxyhemoglobine (98,5%), de rest wordt
met hemoglobine opgelost in het plasma. Oxyhemoglobine ontbindt snel waardoor
zuurstof vrijkomt. Factoren die de ontbinding versnellen zijn lage zuurstofconcentratie,
lage pH en verhoogde temperatuur. Koolstodioxide is een van de afvalstoffen van de
stofwisseling.
Hemoglobine zorgt voor transport van CO2 in bloed. Hb + O2 = HbO2
Ijzer is een onderdeel van hemoglobine, bij ijzertekort kan er minder zuurstof
gebonden worden aan hemoglobine.
De pulmonale bloedtoevoer:
Arteria pulmonalis (longslagader) - zuurstofarm
Vena pulmonalis (longader) - zuurstofrijk
Arteria bronchialis (bronchusslagader) - zuurstofrijk
Vena bronchialis (bronchusader) - zuurstofarm
Sympathische zenuwstelsel heeft als invloed dat de bronchiolen wijder open gaan
staan en er meer zuurstof komt.
Parasympatische zenuwstelsel heeft als invloed dat de bronchiolen nauwer worden
zodat er meer rust komt.
Elasticiteit: vermogen van de long om weer oorspronkelijke vorm aan te nemen. Te
weinig zuurstof bij probleem hieraan.
Compliantie: hoeveelheid spanning die nodig is om alveoli op te blazen, surfactant
verlaagt oppervlaktespanning.
Luchtwegweerstand: wat is het effect op de inspanning van een hogere
luchtweerstand, eerder met grotere hoeveelheid lucht door smalle doorgang,
vermoeiend.
Inspiratoire reservevolume (IRV): 3100 ml inademing
Teugvolume (TV): 500 ml normaal
Expiratoire reservevolume (ERV): 1200 ml uitademing
Residuaal volume (RV): 1200 ml reserve/rest wat over blijft na maximale ademhaling.
, Longcarcinoom is kwaadaardige aandoening van het weefsel in de longen. Grootste
risicofactor is roken. Het DNA van de cellen in de longen verandert door langdurig
inademen van carcinogene stoffen, door deze mutaties kunnen kankercellen ontstaan.
Longtumoren kunnen luchtwegen vernauwen en obstructie van bronchiën
veroorzaken. Sputum hoopt zich op in achterliggende longweefsel waardoor
gemakkelijker infecties kunnen ontstaan. Ook kunnen tumoren de bloedvaten in de
longen aantasten waardoor de zorgvrager bloed ophoest (hemoptoë). De symptomen
ontstaan geleidelijk, in beginfase zijn er nauwelijks of algemene symptomen. In
gevorderd stadium zijn voorkomende symptomen prikkelhoest, wheezing,
kortademigheid, pijn op borst rug of schouderregio, zwelling van nek en gezicht,
koorts, vermoeidheid, gebrek aan eetlust of gewichtsverlies, misselijkheid, pijn,
fracturen en neurologische verschijnselen. De behandeling hangt af van het type,
plaats en stadium van de tumor. De vijfjaarsoverleving is 17%, prognose is bij niet-
kleincellig longcarcinoom gunstiger dan bij kleincellig longcarcinoom.
Farmacologie bij kinderen: absorptie van orale geneesmiddelen is anders door andere
zuurtegraad van de maag (hoger), maagledigingssnelheid, darmflora, gastro-
intestinale doorbloeding, samenstelling van gal en andere voeding. De absorptie van
geneesmiddelen via de huid is bij kinderen anders vanwege relatief groot
huidoppervlak ten opzichte van het lichaamsgewicht van de kinderen, hierdoor wordt
meer opgenomen dan nodig. Distributie van geneesmiddelen is bij kinderen anders
vanwege ander percentage vetweefsel. Pasgeborenen en jonge kinderen kunnen nog
geen pillen slikken, dit kan dan toegediend worden via een drankje, rectaal of via een
pleister (huid).
CASUS 2 DOCHTER JET
Eetbuien zijn het eten van grote hoeveelheid voedsel in een betrekkelijk korte tijd. Bij
boulimische eetbui wordt controleverlies ervaren, eenmaal begonnen heeft de patiënt
het gevoel niet meer te kunnen stoppen. Onderbreken kan leiden tot hevige paniek,
uit schaamte en omdat patiënt bang is niet te kunnen gaan braken. Er is sprake van
overeten als er binnen beperkte tijd meer wordt gegeten dan het lichaam nodig heeft
om normaal te functioneren.
Sprake van een lichte stoornis bij gemiddeld 1-3 episoden van compensatoir gedrag
per week
Matige stoornis bij 4-7 episoden van compensatoir gedrag per week.
Ernstige stoornis bij 8-13 episoden van compensatoir gedrag per week.
Zeer ernstige stoornis bij gemiddeld 14 of meer episoden van compensatoir gedrag
per week.
Anorexia nervosa betekent gebrekkige of afwezige eetlust van nerveuze aard.
Patiënten onderdrukken de eetlust uit sterk verlangen om mager te zijn, vooral om
controle over hun eetgedrag te krijgen. Belangrijkste kenmerken zijn het beperken van
energie-inname tov behoefte, intense vrees aan te komen of dik te worden, stoornis in
ervaring van lichaamsgewicht of -vorm. Bij beperkende of restrictieve type van
anorexia nervosa is de patiënt niet geregeld bezig met zijn vreetbuien of purgeren, het
gewichtsverlies komt voornamelijk door dieet houden, vasten en/of overmatige
lichaamsbeweging. Bij vreetbuien-/purgerende type is de patiënt geregeld bezig met
vreetbuien of purgerende maatregelen (braken of misbruik laxantia, diuretica of
klysma’s).
Een belangrijk symptoom van anorexia nervosa is het uitblijven van menstruatie
(amenorroe), bij adolescenten kan verstoring van hormonale balans leiden tot
groeivertraging, dit kan leiden tot groter risico op botontkalking (osteoporose).
Boulimia nervosa betekent ‘honger als een rund door nerveuze oorzaken’. Kenmerken
zijn recidiverende episoden van eetbuien, recidiverend inadequaat compensatoir
gedrag om gewichtstoename te voorkomen, vreetbuien en inadequate compensatoire