Blok 1. Gezondheid
CASUS 1 SOPHIE
Visies op gezondheid:
• Medische, monocausale visie: gezond wanneer er afwezigheid is van ziekte
• Biologische visie: de aanpassing van het menselijk lichaam op externe
omstandigheden, het interne milieu blijft constant
• Psychologische visie: zelf gestelde doelen kunnen behalen en kunnen voorzien in
geestelijke behoeften
• Sociale visie: sociale rollen in de maatschappij kunne vervullen binnen de geldende
waarden en normen
• Dynamische visie: in balans met zichzelf en het externe milieu.
De definitie van gezondheid WHO is dynamische toestand van volledig lichamelijk,
psychisch, spiritueel en sociaal welbevinden, en niet alleen het ontbreken van ziekte
of gebrek.
Positieve gezondheid volgens Machteld Huber, gezondheid is het vermogen zich aan
te passen en eigen regie te voeren in het licht van fysieke, emotionele en sociale
uitdagingen van het leven.
Psychologische perspectieven:
• Biologisch perspectief: oorzaken van gedrag uit lichamelijke processen, genen,
hersenen, zenuw- en hormoonstelsel
• Cognitieve perspectief: mentale processen
• Behavioristische perspectief: psychologie moet wetenschap zijn van observeerbaar
gedrag, niet van mentale processen
• Whole-person perspectief: invloed van onbewuste behoeften en verlangens, ook
mentale processen en niet alleen gedrag
• Ontwikkelingsperspectief: verandering in psychologisch functioneren
• Socio-culturele perspectief: belang van sociale interactie, sociaal leren en cultureel
perspectief.
Homeostase zorgt voor een evenwicht van het inwendig milieu bij veranderingen in de
omgeving.
Negatieve feedback: wanneer de variabel stijgt laat negatieve feedback de dalen
Positieve feedback: progressieve toename, de variabel blijft stijgen (bij bevalling en
stolling)
Diffusie: moleculen verplaatsen zich van hoge naar lage concentratie
Osmose: verplaatsing van moleculen door de semi-permeabel membraan
Fosfolipide moleculen bevatten een kop met elektrische lading, hydrofiel. De staart
heeft geen lading en is hydrofoob (waterafstotend).
,Vier hoofdtypen lichaamsweefsels:
1. Epitheelweefsel: bovenste laag van de huid, dekweefsel
Functie van eenlagig epitheel is secretie, absorptie, excretie en verplaatsing
Functie van meerlagig epitheel is bescherming voor uitdroging
2. Bindweefsel: cellen, vezels, intercellulaire matrix. Belangrijkste functies zijn
binding, bescherming, transport en isolatie
3. Spierweefsel maakt beweging mogelijk
Skeletspierweefsel is dwarsgestreept en heeft een wil
Glad spierweefsel bevindt zich om holle organen en heeft geen wil
Hartspierweefsel heeft geen wil
4. Zenuwweefsel
Endogene factoren hebben een oorzaak van binnenuit
Exogene factoren hebben een oorzaak van buitenaf
Idiopathische aandoeningen hebben een etiologie die nog niet duidelijk bekend is
Iatrogene aandoeningen zijn het gevolg van een ingreep in de gezondheidszorg
Congenitale aandoeningen zijn aangeboren, erfelijk of tijdens de zwangerschap
ontstaan.
Organellen:
• De kern (nucleus) bevat het genetische materiaal
• Mitochondriën bevinden zich in het cytoplasma, aerobe respiratie (energie uit ATP
gehaald)
• Ribosomen: minuscule granula (korrels) bestaande uit eiwit en RNA
• Endoplasmatisch reticulum (ER) bevindt zich in cytoplasma, onderscheid tussen ruw
en glad ER
• Golgi-apparaat eiwitten worden ‘ingepakt’ in membraangebonden blaasjes
• Lysosomen zijn blaasjes uit het Golgi-apparaat en bevatten enzymen
• Cytoskelet
,
, CASUS 2 FAMILIE VERSTEEG
Verpleegproces:
1. Anamnese, gegevens verzamelen
2. Diagnose, gezondheidsprobleem vaststellen door middel van PES
3. Doel, doel bepalen en gewenste borgresultaten door middel van SMART
4. Interventie, planning maken van mogelijke en benodigde interventies
5. Uitvoering, implementeren en uitvoeren van de interventies
6. Evaluatie, uitkomst vergelijken met beoogde zorgresultaten
Aspecifieke afweersysteem is de bescherming tegen micro-organismen en schadelijke
stoffen.
De eerste verdedigingslinie bestaat uit:
• Intacte huid, door bouw en samenstelling vormt het stevige barrière tegen
schadelijke invloeden uit de omgeving
• Slijmvliezen, schadelijke stoffen en micro-organismen blijven in geproduceerde slijm
hangen
De tweede verdedigingslinie bestaat uit:
• (Acute) lokale ontsteking
• Koorts
• Complementsysteem, geïnfecteerde cellen worden goed herkend
• Interferonen, remt celgroei en stimuleert afweersysteem tegen virus
• Vernietiging van ziekteverwekkers, fagocytose
Humorale immuniteit: B-lymfocyten binden aan specifiek antigeen. De plasmacellen
zorgen voor grote hoeveelheid antistoffen en de B-geheugencellen herkennen het
antigeen.
Cellulaire immuniteit: T-lymfocyten beschermen tegen lichaamsvreemde cellen,
intracellulaire pathogenen en virussen. De T-helpercellen delen na aanraking in T-
helpercellen en T-geheugencellen. De cytotoxische T-cellen maken geïnfecteerde
cellen onschadelijk.
Actieve natuurlijk verworven immuniteit: eigen antilichamen door doormaken van de
ziekte of subklinische infectie.
Actieve kunstmatig verworven immuniteit: respons op toediening van vaccins of
anatoxinen (gedeactiveerde toxinen)
Passieve natuurlijk verworven immuniteit: voor de geboorte, antilichaam van de gaan
van de moeder naar foetus via de placenta
Passieve kunstmatig verworven immuniteit: kant-en-klare antilichamen worden bij
ontvanger ingespoten.
Farmacokinetiek is wat het lichaam met het geneesmiddel doet.
Absorptie: lichaam neemt het geneesmiddel op
Distributie: lichaam verdeelt het geneesmiddel over weefsels van het lichaam via
bloedsomloop
Metabolisme: lichaam zet het geneesmiddel om
Eliminatie: lichaam scheidt het geneesmiddel
uit (excretie)
Factoren die invloed hebben op vitale
parameters zijn leeftijd, geslacht, erfelijke
eigenschappen, geneesmiddelen, pijn en
carcidiaanse ritmiek (dag- en nachtritme)
ABCDE-methodiek
‘treat first what kills first’