SAMENVATTING Praktisch Burgerlijk Procesrecht
Samenvatting hoofdstuk 1 ‘Kennismaking’
1.1 Materieel en formeel burgerlijk recht
1.2 Functies van het burgerlijk procesrecht
1.3 Bronnen van het burgerlijk procesrecht
1.4 Algemene uitgangspunten
Het recht bestaat uit privaatrecht en publiekrecht. Het privaatrecht bestaat uit vermogensrecht,
rechtspersonenrecht en personen- en familierecht. Tot het publiekrecht behoren staatsrecht, bestuursrecht en
strafrecht.
Het privaatrecht bestaat uit twee delen: het materieel recht en het formeel recht. Dit formeel recht wordt ook
wel het procesrecht genoemd.
Samenvatting paragraaf 1.1 materieel en formeel burgerlijk recht
Burgerlijk procesrecht: regels over de wijze van procederen in het privaatrecht.
Het recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld. Zo kan een onderscheid worden gemaakt tussen
publiekrecht en privaatrecht. Het publiekrecht ziet toe op de rechtsverhouding tussen overheid en burger,
terwijl het privaatrecht (ook wel civiele recht of burgerlijk recht) de rechtsverhouding tussen burgers onderling
regelt.
Daarnaast kan een onderscheid worden gemaakt in diverse rechtsgebieden: regels die gelden voor het recht op
een bepaald gebied of over een bepaald onderwerp. Rechtsgebieden binnen het publiekrecht zijn bijvoorbeeld
het strafrecht en het bestuursrecht. Rechtsgebieden binnen het privaatrecht zijn bijvoorbeeld het
verbintenissenrecht, het arbeidsrecht en het ondernemingsrecht.
Zoals gezegd, ziet het privaatrecht toe op het rechtsgebied tussen burgers of personen. Dat kunnen ook
rechtspersonen zijn, zoals een bedrijf of een stichting.
Het privaatrecht bevat grotendeels regelend recht. Dat betekent dat de rechter bij een beginsel eerst kijkt naar
de afspraken tussen partijen en pas daarna, wanneer partijen bepaalde aspecten niet of nauwelijks hebben
geregeld naar de aanvullende regels van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het materiële burgerlijk recht omvat inhoudelijke rechten en plichten: rechtsregels om situaties,
rechtsverhoudingen en handelingen juridisch te definiëren en te kwalificeren. Het materiële recht bepaalt
welke rechten en plichten iemand heeft, het formele burgerlijk recht antwoord op de vraag volgens welke
procedureregels deze rechten en plichten kunnen worden geëffectueerd. Met andere woorden: hoe kunnen de
materiële rechtsregels worden afgedwongen bij de rechter? Aan welke regels moeten de betrokken partijen
1
,zich houden? Omdat het bij het formele burgerlijk recht gaat over de manier waarop een procedure moet
worden gevoerd, wordt ook wel gesproken over het burgerlijk procesrecht.
Samenvattend: het burgerlijk procesrecht omvat vormvoorschriften en procedureregels waarmee een
persoon in een civiele procedure zijn materiële rechten en plichten kan effectueren, vast laten stellen, tot
stand laten brengen, wijzigen of beëindigen.
Samenvatting paragraaf 1.2 functies van burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht heeft verschillende functies. Een aantal belangrijke functies zijn:
Het handhaven en beïnvloeden van de materiële burgerlijke rechten en plichten.
Het voorkomen van een gerechtelijke procedure
Het voorkomen van eigenrichting
Het handhaven en beïnvloeden van materiële burgerlijke rechten en plichten
Het burgerlijk procesrecht verschaft een persoon bepaalde middelen om zijn burgerlijke rechten en plichten te
realiseren en te beïnvloeden. Deze functie komt tot uitdrukking in de definitie zoals die aan het einde van
paragraaf 1.1 samenvattend is weergegeven.
Voorkomen van een gerechtelijke procedure
Een tweede functie van het burgerlijk procesrecht is de zogenoemde preventiefunctie. De middelen die het
burgerlijk procesrecht biedt, zoals het instellen van vordering, kunnen een preventieve werking hebben. Onder
dreiging van een gerechtelijke procedure zijn burgers vaak bereid om (alsnog) vrijwillig hun verplichtingen na te
komen. In de praktijk bestaat een deel van het werk van rechtsbijstandverleners uit onderhandelen over
bepaalde geschillen. Onder dreiging van een gerechtelijke procedure komen partijen nogal eens tot een
oplossing buiten de rechter om. Veel partijen willen een kostbare en tijdrovende procedure, waarin de
uitkomst bovendien soms niet eenvoudig te voorspellen is, voorkomen.
Voorkomen van eigenrichting
Het voorkomen van eigenrichting is een derde belangrijke functie van het burgerlijk procesrecht. Eigenrichting
houdt in dat een persoon zelf en met eigen middelen zijn recht gaat halen zonder hulp van de overheid en
zonder dat hem daartoe een wettelijke bevoegdheid is gegeven. Doordat het burgerlijk procesrecht middelen
tot handhaving van de civiele rechtsorde ter beschikking stelt, wordt eigenrichting zo veel mogelijk voorkomen.
Dat deze functie van het burgerlijk procesrecht iedere vorm van eigenrichting zou kunnen voorkomen, is in de
praktijk helaas niet mogelijk.
Samenvatting paragraaf 1.3 Bronnen van burgerlijk procesrecht
Rechtsregels zijn terug te vinden in wetten, internationale verdragen en vorderingen, maar vloeien ook voort
uit jurisprudentie, gewoonte en algemene rechtsbeginselen. Bijvoorbeeld het beginsel van contractsvrijheid:
binnen bepaalde kaders – wet, openbare orde, goede zeden, redelijkheid en billijkheid mogen personen met
elkaar afspreken wat ze willen.
De vindplaats van een bepaalde rechtsregel wordt de rechtsbron genoemd. Als rechtsbronnen van het
burgerlijk procesrecht gelden met name de wet, verdragen en jurisprudentie. De belangrijkste wetten voor het
burgerlijk procesrecht zijn het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) eb de Wet op de Rechtelijke
organisatie (Wet RO). Verdragen spelen onder meer een belangrijke rol bij de tenuitvoerlegging van rechtelijke
uitspraken in het buitenland en het betekenen van processtukken aan een partij die in het buitenland woont.
Verder speelt art. 6 Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM), dat het op een eerlijk proces inhoudt, ook in het burgerlijk procesrecht een belangrijke rol.
Wetgeving
Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Het Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevat concrete regels voor het voeren van een procedure
bij de burgerlijke rechter. Het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geeft het wettelijk kader voor het
2
,procederen bij de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad, evenals voor de tenuitvoerlegging van
gerechtelijke uitspraken.
De landelijke procesreglementen, die zien toe op de civiele dagvaardings-, verzoekschrift- en
kortgedingprocedures. In deze rechtbanken en de gerechtshoven, staan belangrijke nadere invullingen en
Burgerlijke Rechtsvordering. Bijvoorbeeld regels over het indienen van processtukken en de termijnen die de
rechter verleent bij uitstel. Waar het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kaders schept en ruimte laat,
vult het Landelijk procesreglement deze concreet in.
Wet op de rechtelijke organisatie
In de Wet op de rechtelijke organisatie (Wet RO) is opgenomen hoe de rechtelijke macht in Nederland is
georganiseerd. In de Wet RO zijn onder meer de organisatie, de taken en de bevoegdheden van de
rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad vastgesteld.
Internationale regelgeving
Ook op het gebied van het burgerlijk procesrecht is de invloed van het Europese en internationale recht op het
nationale recht niet meer weg te denken. Staten en overheden werken op steeds meer terreinen met elkaar
samen en grenzen vervagen. Rechtbanken en advocaten komen regelmatig met buitenlandse partners in
aanraking, omdat geschillen vaker grensoverschrijdend zijn.
Er zijn een aantal internationale regelgevingen die relevant is voor het Nederlandse burgerlijk procesrecht:
1. EEX- Verordening
De nieuwe EEX- verordening is een verordening van de Europese Unie. Een EU- verordening is een
besluit van de Europese Unie, dat rechtstreeks van toepassing is binnen alle lidstaten en dat
algemeen verbindende kracht heeft.
In Brussel I- bis wordt bepaald welke rechter in burgerlijke en handelszaken in een Europees
conflict bevoegd is, evenals op welke manier uitspraken van buitenlandse rechters in andere
lidstaten erkend en uitgevoerd worden. Brussel I- bis is van toepassing op procedures die zijn
ingesteld na 10 januari 2015. De oude EEX- verordening is van toepassing op procedures die zijn
ingesteld voor 10 januari 2015.
2. EG- Bewijsverordening
De EG- bewijsverordening gaat over de samenwerking tussen de gerechten van lidstaten op het
gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken. Maar het gaat ook over het
verbeteren, vereenvoudigen en het bespoedigen van de samenwerking op dit gebied. Ook de EG-
Bewijsverordening is een verordening van de EU.
3. EG- Betekenisverordening
De EG- Betekeningsverordening ziet op het vergemakkelijken van de betekening en kennisgeving
van stukken tussen de verschillende lidstaten. Deze verordening is van kracht binnen de EU.
4. Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM)
Het EVRM is tot stand gekomen binnen de Raad van Europa met als doel het bereiken van een
grotere eenheid tussen de lidstaten door het handhaven en verder verwezenlijken van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden. Het uitgangs- punt van het EVRM is de Universele
verklaring van de Rechten van de Mens. Voor het Nederlandse burgerlijke procesrecht is vooral
art. 6 EVRM van belang, waarin het recht op een eerlijk proces is neergelegd.
Jurisprudentie
Jurisprudentie is ook een bron van burgerlijk procesrecht. Veel wettelijke bepalingen eisen nadere invulling of
aanvulling. De rechter vult deze wettelijke bepalingen in of aan in gerechtelijke uitspraken. Zo kan de rechter
ook bepaalde rechtsregels interpreteren op een wijze die past bij rechtsontwikkelingen die hebben
plaatsgevonden.
3
, Samenvatting paragraaf 1.5 algemene uitgangspunten
In deze paragraaf kijken we naar verschillende algemene uitgangspunten die in het burgerlijk procesrecht van
toepassing zijn. Deze uitganspunten worden gevormd door algemene rechtsbeginselen en voorschriften voor
procedures. Enerzijds dienen ze als leidraad voor de rechter, anderzijds dienen ze voor de Procespartijen als
waarborg voor een eerlijk proces. De uitgangspunten zijn terug te vinden in Boek 1, titel 1, afdeling 3 Rv (artt.
19-35 Rv: Algemene voorschriften voor procedures), art. 6 EVRM (fair trial-beginsel), en ook in de Grondwet en
de Wet Algemene Bepalingen.
Recht op rechtspraak en rechtsbijstand
Het recht op rechtspraak en rechtsbijstand houdt in dat door iedereen een geschil moet kunnen worden
voorgelegd aan een overheidsrechter en dat eenieder recht heeft op juridische bijstand in een procedure (art
17, 18 en 112 Gw). Een belangrijk gevolg van deze beginselen is het toegansprincipe: iedereen moet toegang
hebben tot de rechter en een rechtsbijstandverlener, zoals een advocaat. Als gevolg hiervan hebben minder
draagkrachtigen in beginsel recht op gesubsidieerde rechtsbijstand: door de overheid wordt voor hen een
advocaat toegevoegd die hen zal bijstaan.
Onafhankelijke en onpartijdige rechter
Uitgangspunt in het Nederlandse recht is dat er recht wordt gesproken door een onafhankelijke en
onpartijdige gerechtelijke instantie, bij de wet ingesteld. Onafhankelijkheid betekent dat de rechter geen
verantwoording verschuldigd is aan de overheid of aan collega- rechters. Onpartijdigheid houdt in dat de
rechter oordeelt zonder zich te laten leiden door de personen van de procespartij. De rechter moet objectief en
onbevooroordeeld zijn. Onpartijdigheid wordt dan ook gesymboliseerd door de blinddoek van Vrouwe Justitia.
Als een partij op gerechtvaardigde gronden twijfelt aan de onpartijdigheid van de rechter, kan die partij een
verzoek tot wraking van de rechter doen (art. 36 Rv). Wraking is het verzoek om een rechter in een bepaalde
zaak te vervangen, omdat je op bepaalde gronden twijfelt aan de onpartijdigheid van de rechter.
Is de rechter zelf van mening dat hij in een bepaalde zaak niet onpartijdig kan zijn, dan kan hij verzoeken zich te
laten vervangen door een andere rechter. Dit wordt verschoning genoemd (art. 40 Rv). De rechter kan
bijvoorbeeld een verschoningsverzoek doen als hij ontdekt dat hij een van de procespartijen persoonlijk kent.
Hoor en wederhoor
Het beginsel van hoor en wederhoor (wordt ook wel het gelijkheidsbeginsel genoemd) betekent dat beide
partijen in de gelegenheid gesteld moeten worden om hun standpunten in een zaak naar voren te brengen: art.
19 Rv. Beiden partijen moeten evenveel gelegenheid krijgen om hun vorderingen en verwerven kenbaar te
maken en over en weer op elkaar te reageren. Bovendien mag de rechter een oordeel dat in het nadeel is van
een van de partijen niet baseren op stukken of andere informatie waarover die partij zich niet voldoende heeft
kunnen uitlaten. Schending van het beginsel van hoor en wederhoor levert een essentieel vormverzuim op. Het
beginsel van hoor en wederhoor houdt ook in dat partijen in de gelegenheid moet worden gesteld om een
reactie te geven op alle informatie die de rechter gebruikt om tot een oordeel te kunnen komen.
Behandeling en beslissing binnen redelijke termijn
De behandeling van en beslissing over een zaak dienen binnen een redelijke termijn te geschieden. De rechter
en partijen waken tegen onredelijke vertraging van de procedure: art. 20 lid 1 en 2 Rv.
Openbaarheid van zitting en uitspraak
Het openbaarheidsbeginsel heeft betrekking op de openbaarheid van de zitting en de openbaarheid van
uitspraak. Zittingen moeten in beginsel in het openbaar plaatsvinden: art. 27 lid 1 Rv. Een uitzondering hierop
kan echter worden gemaakt wanneer de goede zeden, de openbare orde, de nationale veiligheid, de belangen
van minderjarigen, de bescherming van het privéleven van procespartijen of het belang van een goede
rechtspleging besloten behandeling noodzakelijk maken (art 27. Lid 1 aanhef en sub a tot en met d Rv).
Ook de uitspraak moet in het openbaar plaatsvinden, art. 29 lid 1 Rv. Op deze regel kan geen uitzondering
worden gemaakt. Het doen van een uitspraak in civiele zaken dat de rechter zijn schriftelijke beslissing geeft en
dat deze voor de betrokken partijen beschikbaar is.
4