Hoorcolleges:
- Basismodule: HC Methodologie van onderzoek en Statistiek
- Module LWK-Bekken 1: HC betrouwbaarheid
- Module CWK-ThWK 1: HC Methodologie van onderzoek naar diagnostiek
Boeken:
- Offringa et al. Inleiding in evidence-based medicine: Hoofdstuk 4.1, 4.2, 4.7 en 5.3
- Ostelo et al. Onderwijs in wetenschap: Hoofdstuk 2, 3, 11, 15, 17 en 18
- Fletcher et al. Clinical Epidemiology. The Essentials (2012): Hoofdstuk 8, blz. 108 –
125 (tot aan ‘multiple tests’) en Hoofdstuk 13 paragraaf ‘SR’s of observational and
diagnostic studies’ (pag 221-222)
Dr. Stat
- De informatie uit Dr. Stat vormt geen onderdeel van de toetsstof.
Rekenwerk:
- Creëren van een 2 x 2 tabel uit een artikel. Berekenen sensitiviteit, specificiteit,
prevalentie, positieve voorspellende waarde, negatief voorspellende waarde,
positieve likelihoodratio en de negatieve likelihoodratio.
Nb. Alleen formules die in de voorgeschreven hoofdstukken van de boeken staan dienen te
worden bestudeerd.
Hoorcollege: Methodologie van onderzoek en statistiek
Methodologie bestudeert de methoden en technieken, die in de wetenschap worden
beschreven
Empirische cyclus: je start met een theorie, vervolgens ga je de theoretische deductie maken
zodat je een hypothese krijgt, hierna ga je observeren/waarnemingen doen, vervolgens ga je
de theorie bijstellen als die niet klopt.
Klinische epidemiologie: je kijkt naar de verschillende domeinen.
Epidemiologie: De methodenleer van onderzoek naar gezondheid en ziekte in de menselijke
populaties.
Etiologie: gezonde mensen die ziek kunnen worden
Prognose: kijken naar factoren die het beloop van de ziekte beïnvloeden,
,Diagnostiek: bestuderen hoe we het vaststellen van ziektes kunnen classificeren
Interventie: preventief ofwel invloed proberen te hebben op de overgang van gezond naar
ziek, of behandeling wanneer de patiënten al ziek zijn.
Klinische onzekerheid: twijfelen over de opties die je hebt en of ze wel goed genoeg zijn >
onderzoeksvraag
Fundamenteel onderzoek: klopt de theorie wel? > ontwikkelen van theorie
Toegepast onderzoek: toepassen van een interventie
Kwalitatief onderzoek: overtuigingen en meningen achterhalen door interviews of
observaties
- Veel psycho-sociaal georiënteerde vraagstelling
- Inzicht en begrip in onbekende fenomenen
- (Diepte)interviews, (subjectieve) observaties
Kwantitatief onderzoek: cijfermatig, je werkt met getallen en met variabelen.
Observationeel onderzoek: observeren, je volgt mensen in de tijd en zoekt verschillen in
groepen
Experimenteel onderzoek: je doet onderzoeken en bekijkt het verschil tussen die
onderzoeken
- Pre-experimenteel onderzoek = een groep, voor en nameting
- Quasi experimenteel onderzoek = interventiegroep en controlegroep, voor en
nameting
Retrospectief: je weet de uitkomst al maar kijkt terug in de tijd.
Prospectief: je kijkt vooruit in de tijd wat de uitkomst is.
Longitudinaal: in de tijd meten, na 2/3/4 maanden
Transversaal (cross sectioneel): dwars in de tijd meten, zo kort mogelijk meten in tijd.
Case-control: we starten met mensen met een bepaalde klinische uitkomst.
Cohort: je start met mensen die blootgesteld zijn en mensen die niet blootgesteld zijn.
Interventie: randomiseren of niet gerandomiseerde studies.
Retrospectieve cohort studie/ Historische cohort studie: je kan het vergelijken met het
vorige. We weten de beginsituatie en de uitslagen en analyseert dit. Gevoelig voor bias
omdat de onderzoeker altijd al de uitslag weet.
- Case control studie/patiënt controle onderzoek is duidelijk retrospectief.
Quasi experimenteel design: groepen waarbij een groep het wel aangaat en de ander niet.
Interventiegroep en een controlegroep.
- Gevaar is dat de groepen niet gelijk zijn.
Randomized controlled trial: doel voor de populatie, in en exclusiecriteria,
onderzoekspopulatie, dan ga je de groepen indelen etc. zie tabel.
Waargenomen effect = specifiek effect + natuurlijk beloop + externe factoren + meetfouten
Statistiek
Beschrijvende statistiek: doelpopulatie > sample > beschrijven van de sample,
man/vrouw/kleur etc.
Inferentiële/toetsende statistiek: je wil iets zeggen over alle mensen met een aandoening.
Je schat het doel in doelpopulatie of je toetst de hypothese.
Kwalitatief (categoriaal) = nominaal of ordinaal
Kwantitatief (numeriek) = interval (discreet/continu) of ratio
,Nominaal: beschrijvend/ modus
Ordinaal: er zit een order in, verschillende rangen in beroepen bijvoorbeeld. De afstanden
zijn niet gelijk/ mediaan of modus
Bij kwantitatieve data zit wel gelijke afstand in.
Interval/Ratio: gemiddelde met SD indien normaal verdeelde data (histogram), mediaan
met range indien niet normaal verdeelde data (boxplot)
Discreet is tel data.
Bij continu kan je een schaal in maken net als cm, mm
Ratio heeft een 0 punt
Non-parametisch heeft je geen parameter, kan je niet gebruiken bij kwalitatieve data.
Unimodaal: een berg, curve.
Als het niet significant is, is het normaal verdeeld.
Normale verdeling = symmetrisch, klokvormig, unimodaal, mean = mediaan = modus
Testen van normaliteit
Grafiek = histogram, QQ plot, boxplot
Numeriek = mean = mediaan, SD <0.5 mean
Formele test = sharpiro- Wilkinson/Kolmogorov-Smirnoff
Boxplot
Toetsende statistiek: je hebt een sample en doelpopulatie en vervolgens ga je het
generaliseren.
X leidt tot Y, door roken raken je longen beschadigd.
X is de onafhankelijke variabele en Y is de afhankelijke variabele (de uitkomst bijv. mate van
overlijden)
Signaal = mean
Ruis = standaard deviatie (SD)
Variantie = spreiding
, Z= waarde standaardnormale variabele
X= waarde waarin we zijn geïnteresseerd
Gemiddelde is gelijk aan 0 en de SD gelijk aan 1
Schatten
- Puntschatting: de totale cervicale ROM bij rotatie van mannen in onze steekproef is
gemiddeld 148
o Schatting van het werkelijke effect in doelpopulatie
- Betrouwbaarheidsinterval (intervalschatting) (95% BI): welke ROM waarden zullen
mensen in de populatie hebben
o Als het onderzoek in theorie 100% herhaald zou worden ligt het werkelijke
effect binnen deze range van waarden. Het werkelijke effect ligt met 95%
zekerheid tussen deze range van waarden
o
o Neutrale waarde RR =1
- Afhankelijk van SD en grootte steekproef (N)
Standaard error