Hoorcollege 1 – Orthopedagogiek
Wat is orthopedagogiek: een specialisatie van de pedagogiek, die zich richt op de problematische
opvoedingssituatie (POS).
Definitie J. van Acker (emeritus hoogleraar orthopedagogiek): de wetenschap die zoekt naar hoe
kinderen die risico lopen hun talenten zo optimaal mogelijk kunnen ontplooien (zodat ze leren zich
verantwoordelijk voor anderen te gedragen).
Een wetenschap die gebruik maakt van inzichten uit de psychologie, sociologie en de filosofie. Richt
zich op het kind in het gezinssysteem, in plaats van uitsluitend op het individu (psychologie).
Risico’s:
Lichamelijke beperking
Verstandelijke beperking
Handicaps
Moeilijk temperament (kind wat snel driftig is, snel ruzie heeft, kort lontje)
Criminaliteit
Verwaarlozing
Mishandeling
Seksueel misbruik
(of een combinatie)
-
Historisch perspectief op probleemgezinnen:
Van rond 1820 tot ongeveer 1965
Beleefd als zorgwekkende gezinnen in behoeftige/armoedige omstandigheden, werden gezien als
bedreiging voor de maatschappelijke orde.
Beleidsmatige interventies gericht op de hele groep, in verband met overeenkomstige kenmerken
(ondanks verschil in oorzaken).
Arm en asociaal, onvoldoende deelname aan de samenleving, en zorg ging ook over mores
(maatschappelijke regels) leren: zgn.’onmaatschappelijken’. Werkverschaffing als remedie, bijv.
Frederiksoord Drenthe.
Armoede werd - ondanks grote economische malaise - gezien als een gevolg van luiheid, verkwisting,
drankzucht en losse zeden: eigen schuld. Paupers werden ze genoemd.
Misten aansluiting met de samenleving, daarom gezien als bedreiging. Zorg voornamelijk politiek
gestuurd (revoluties in Europa) in plaats van gericht op verbetering.
-
Sociaal ontoelaatbaren: gezinnen die niet te handhaven waren in een ‘nette’ woonbuurt. Zogeheten
‘woonscholen’ om fatsoenlijk te leren leven.
De term ‘onmaatschappelijken’ deed zijn intrede, 3 groepen (p.35/36):
Voorwaardelijk maatschappelijken (slachtoffer van de omstandigheden)
Voorwaardelijk onmaatschappelijken (gezinnen met LVB, begeleiding nodig)
Onvoorwaardelijk onmaatschappelijken (gezinnen die niet te helpen zijn, onverbeterlijk,
armoede, ziektes, niks helpt)
Vanaf jaren 50 van de vorige eeuw de term: ‘probleemgezin’ (ander etiket, zelfde beeldvorming)
jaren 60 de term: ’multiprobleemgezin’ (andere beeldvorming door maatschappijkritische
1
,bewegingen: onmachtig) hedendaags ‘gezin met meervoudige en complexe problemen’ (MCP),
wordt als minder stigmatiserend bedoeld.
Gezinnen met MCP, veel problemen: ernstiger van aard dan bij andere probleemgezinnen. Er is een
veelvoud, complexiteit, ernst en chroniciteit en die werken onderling versterkend, stelt ook de zorg
voor veel problemen.
-
Over ‘goed’ functionerende gezinnen kunnen we van mening verschillen. Soms moet je als
hulpverlener tevreden zijn met goed-genoeg opvoeden. Veiligheid van kinderen blijft het
allerbelangrijkste.
Marie Kamphuis (1907-2004), een van de grondleggers van maatschappelijk werk; uitgangspunten
social (case) work:
Respect voor elk mens
Partnerschap
Tolerantie
Acceptatie
Recht tot zelfbeschikking
(Na een aantal overleden kinderen binnen OTS-maatregel is dit steeds meer losgelaten. Er wordt nu
gekoerst op organisatie van de hulp, vaak binnen dwang/drang. Dit is geen garantie voor veiligheid).
-
Er kunnen 3 typen gezinnen worden onderscheiden, de 7 domeinen zijn hierop gebaseerd en spelen
een rol in screening (hoofdstuk 3 identificeren, p. 64):
Type 1: gezinnen met maatschappelijke problemen
Kinderen scoren laag op in-en externaliserende problemen (angst/agressie), ouders laag op
psychopathologie (domein 2). Ouders scoren laag op inadequate controle. Weinig problemen op het
gebied van gezinsfunctioneren, maken beperkt gebruik van hulpverlening. Wel problemen met
betrekking tot sociaal netwerk en contextuele factoren.
Type 2: gezinnen met kindgerichte problemen
Hoge mate van externaliserende problemen, met name bij het kind en hoog op internaliserende
problemen. Ouders hebben minder psychopathologie dan bij type 1. Veel problemen met sommige
opvoedingsaspecten, en op het gebied van context en sociaal netwerk (communicatie, conflicten,
cohesie, externe locus of control). Veel hulpverlening, voor kind en gezin en uithuisplaatsing (UHP).
Type 3: gezinnen met meervoudige en complexe problemen
Weinig positief opvoedgedrag en dito adequaat gezinsfunctioneren. Hoge mate van kind- en ouder
psychopathologie. Historie van het gezin met hulpverlening en UHP. Langdurig problemen op 6 van
de 7 domeinen, met uitzondering van sociaal netwerk (dit zegt niets over de kwaliteit ervan).
(typering door Decovic en Bodde, (2010;2016) naar aanleiding van een onderzoek van 85 m.p.
gezinnen en controlegezinnen)
Domein 2 ouderfactoren:
Psychosociale problematiek (kan tijdelijk zijn, bijv. secundaire depressie na verlieservaring).
Psychosomatiek: gezondheidsklachten door bijvoorbeeld verslaving.
Agressie en criminaliteit: externaliserende gedragsproblemen.
Laag zelfvertrouwen: algehele kwetsbaarheid.
Cognitieve problemen: laag IQ/LVB; effect op opleidingsniveau, inkomen, SES, schulden =
pedagogisch risico op inadequaat ouderschap, o.a. door stress.
Vervolg ouderfactoren:
Lichamelijke handicaps: aangeboren of verworven (ziekte/ongeluk).
Slachtoffer huiselijk geweld/kindermishandeling: kwetsbaar voor daderschap.
2
, Gezondheidsproblemen anderszins: chronische ziekte (hoge kosten).
Depressie/angst: internaliserende problematiek.
Verslaving: alcohol, medicijnen, opiaten, gokken, eten (of een combinatie).
Problemen die bij de ouder voorkomen zijn vaak een risicofactor voor de ontwikkeling van het kind,
omdat de opvoeding daardoor minder vanzelfsprekend verloopt.
-
Allianties: (verbinding aangaan met een gezin) een professionele samenwerkingsrelatie waarin
sprake is van 3 elementen:
Een persoonlijke band of klik (emotionele alliantie).
Een overeenstemming over samenwerkingsdoelen.
De aanpak die nodig is om die doelen te bereiken (samen taakalliantie).
Bijkomende problematiek van MCP-gezinnen (complicerend):
Gezinnen roepen veel negatieve reacties op, zowel bij hulpverleners als omgeving.
Ruim verleden met hulpverlening, hierin teleurgesteld (externe locus of control).
Lastig, moeilijk te benaderen, onbetrouwbaar.
Ongemotiveerd voor hulp door overvraging (men moet te veel, van te veel instanties). Geen
vooruitgang.
Hulp is gericht op slechts 1 aspect (er is sprake van in ieder geval 6).
Vervolg:
Standaard hulpaanbod (werkt niet bij MCP).
Discrepantie in de wijze van communiceren hulpverlener <-> gezin.
Samenwerking tussen diverse hulpverleners van diverse organisaties verloopt moeizaam.
Voorwaarden voor ontwikkeling van alliantie:
Creëren van positieve resultaatverwachtingen.
Precontemplatie (gezin helpen te onderkennen dat er forse problemen zijn).
Persoonlijke doelen laten ontwikkelen (dus niet voorschrijven, individueel).
Sensitiviteit en responsiviteit van de hulpverlener.
Vervolg:
Creëren van een systemische doelgerichtheid van het gezin (onderlinge loyaliteit versterken,
belang van alle gezinsleden staat voorop). We gaan samen voor een betere situatie.
Zorgen voor beleefde veiligheid door kinderen in het gezin. Kinderen ervaren het gezin
daadwerkelijk als veilig.
Gedwongen kader: er geldt een justitiële maatregel (nog) minder motivatie voor hulp, minder
behoefte aan hulp. Kan zijn dat mensen de hulp niet accepteren. Hulpverlener balanceert tussen zorg
voor de kinderen, autonomie (hoeveel ruimte geef ik de ouders), veiligheid/risicobeheersing. Stevig
en directief (ook wel autoritair vs. autoritatief – engageren/positioneren).
Interventies
Families First (F.F.):
Bij dreigende uithuisplaatsing van één of meerdere kinderen.
3