Probleem 1
Leerdoel 1: Wat voor leerstrategieën zijn er?
Leeractiviteiten van leerlingen bepalen de manier waarop het leerproces wordt uitgevoerd en het
uiteindelijke resultaat. Drie soorten leeractiviteiten:
Cognitieve: manier van verwerken.
- 8 leeractiviteiten relateren, structureren, analyseren, concretiseren, toepassen,
memoriseren, kritisch verwerken, selecteren.
Affectieve: motivatie en emotie.
- 8 leeractiviteiten attribueren, motiveren, beoordelen, concentreren, waarderen,
inspannen, emoties opwekken, verwachten.
Regulatieve: leerproces bewaken = plannen en reflecteren.
- 8 leeractiviteiten oriënteren, plannen, proces bewaken, toetsen, diagnosticeren, bijsturen,
evalueren, reflecteren.
Leeractiviteiten vervullen leerfuncties ten behoeve van een efficiënt en effectief leerproces. Diezelfde
functie kan door de leraar of door de “omgeving” worden vervuld. Dan gaat het om doceer- of
instructieactiviteiten. Leer- en instructieactiviteiten zijn als het ware elkaars spiegelbeeld en kunnen in
dezelfde functionele termen worden beschreven. Voor het gebruik van leeractiviteiten door leerlingen
kunnen volgens Vermunt drie belangrijke instructiestrategieën worden onderscheiden:
1. Strakke externe sturing: overnemen van leeractiviteiten van leerlingen: neemt de instructie
in ruime zin de leerlingfuncties over.
Onder invloed van het behaviorisme is de methode van het beheersingsleren (‘mastery
learning’) ontstaan (gestructureerd v.b. speciaal onderwijs). Een vijftal uitgangspunten:
De einddoelen van een lesprogramma moeten nauwkeurig worden bepaald;
De bijbehorende leertaken moeten vooraf duidelijk worden omschreven;
Per leertaak moet instructiemateriaal worden ontwikkeld, bijv. een les, of een opdracht.
Voor de evaluatie van de curriculumdoelen zijn summatieve toetsen nodig;
De stap naar een volgend onderdeel van het programma kan pas worden gezet wanneer uit
de summatieve tets blijkt dat de leerlingen het vorige deel voldoende beheersen.
Het onderwijs kan zo worden ingericht dat de snelle leerlingen via het doorwerken van
verrijkingsmateriaal mee doen en toch in de tijd gelijke trend houden met de zwakkere leerling.
Beheersingsleren kan worden beschouwd als een klassikale vorm van directe sturing.
Vooral in de toepassing in het beroepsonderwijs en het speciaal onderwijs bleek beheersingsleren
succesvol te zijn. Dat succes is toe te schrijven aan de sterk gestructureerde manier van
aanbieden van leertaken inclusief de lesmateralen en bijbehorende toetsen.
Onder invloed van het behaviorisme is ook de methode van geprogrammeerde instructie
ontwikkeld (p.c./individualisering). In tegenstelling tot het beheersingsleren is deze methode
sterk op individualisering gericht. De eenheden in het programma worden gekenmerkt door:
Aanbieden van informatie in de vorm van een begrip, een regel of een principe;
Oefenen in het toepassen van het begrip, de regel respectievelijk het principe;
Zelfstandig toepassen van het begrip, de regel op het principe.
In het nabije verleden zijn bij de invoering van de computer in het onderwijs veel van dergelijke
docentonafhankelijke programma’s ontwikkeld met sterke externe sturing/programma sturing.
Een bezwaar tegen beheersingsleren en geprogrammeerde instructie was het beperken van
de inbreng van de lerende door de sterke sturing door het programma.
Ander voorbeeld met strakke externe sturing is “directe instructie”: gericht op de overdracht van
leerstof en met een sterke externe sturing van de relevante leeractiviteiten.
Vaak (ook) uitdrukkelijk gericht op het verwerven/kunnen uitvoeren van cognitieve
leeractiviteiten (memoriseren, relateren, concretiseren, e.d.) terwijl in beheersingsleren en
geprogrammeerde instructie vaak alleen leerinhoudelijk doelen (een wiskundig formule,
een taalkundig algoritme, een economisch principe) voorop staan.
1
, Drie fasen, vergelijkbaar met die binnen geprogrammeerde instructie, zijn: instructie,
oefeningen verwerking, soms aangevuld met terugblik en terugkoppeling.
In het onderwijs wordt directe instructie veel gebruikt, vaak in combinatie met een andere
methode.
Kenmerk beheersingsleren, mastery learning
2. Gedeelde sturing: activeren van leeractiviteiten bij leerlingen: verdeelt de
verantwoordelijkheid voor de leerfuncties over de onderwijzende instantie (docent,
leerboek, computer e.d.) en de leerlingen. Leerlingen worden gestimuleerd tot en geholpen
bij het zelf uitvoeren van verschillende functies. Leraar begint vaak met
verantwoordelijkheid (hardop voorleen/nadenken), leerlingen nemen die steeds meer over.
Rolwisselend onderwijzen (leerling taak leraar): een (zwakke) leerling moet worden
aangemoedigd om mee te doen aan een groepsactiviteit voordat hij of zij in staat is die activiteit
zelfstandig uit te voeren (leerling doet taken van leraar/leert van betere leerling, bv. in
natuur/techniek ondewijs). Het gaat vooral om het stimuleren!
Authentiek onderwijzen (context gebonden): leren kan effectiever worden als het plaatsvindt in
een realistische of authentieke context met levensecht materiaal/realistische audiovisuele media
en met alleen relevante informatie om een opgave te maken/probleem op te lossen.
De problemen of opgaven hebben een authentieke karakter. Bij deze vorm van context
gebonden onderwijzen (‘anchored instruction’ omgeving is een anker), wordt gebruik
gemaakt van een rijke omgeving die alle elementen bevat voor het oplossen van complexe
en realistische problemen, hetgeen de integratie van schoolvakken bevordert verwerken
van leerstof op een natuurlijk, authentieke manier.
Verhalend onderwijzen (leraar begint, leerling maakt af):
In schoolvakken als (gs, ak, en n&t) gaat het ook om bewustwording en ontwikkeling van de
kritische zin en verantwoordelijkheidsgevoel. Activiteiten die tot deze ontwikkeling van
lerende leiden zijn niet slechts cognitief van aard en ze worden niet alleen gevormd door de
aanbieding van informatie of het inoefenen van techniek, regels e.d. Ook andere (affectieve
en regulatieve activiteiten moeten aan bod komen. Dat kan door toelichting of uitleg van een
bepaalde positie die iemand inneemt in een discussie.
Verhalen zijn naast de overdracht van kennis en vaardigheden, belangrijk: voor de
beleving van en de betekenisverlening aan die kennis en vaardigheden. Ze zetten
leerlingen aan tot fantaseren, kritische bewustwording en vorming van identiteit.
Het werken met voorbeelden of casussen die niet alleen door een docent verhalend worden
gecommuniceerd maar ook met boeken of ander informatiedragers aan die lerenden kunnen
worden gepresenteerd, kan leiden tot diep inzicht in de context van uitspraken, standpunten
en probleemoplossingen. Kenmerkend is dat leerlingen een sterke betrokkenheid tonen, er
een zinvolle samenhang bestaat in de aangeboden vakken, de verhalen teruggrijpen op de
werkelijkheid van de leerlingen, de activiteit van leerlingen centraal staat en er ruimte ontstaat
voor eigen initiatief en beslissingen door leerlingen. Door de inbreng van de leraar en de
leerlinge(en) ontstaat een situatie van gedeelde sturing van leeractiviteiten. Binnen het hoger
onderwijs wordt ook gebruik gemaakt van deze methode door middel van casussen (case
based teaching). dus ook authentiek onderwijs.
3. Losse externe sturing: kapitaliseren op zelfstandige leeractiviteiten door leerlingen: een
groot beroep gedaan op zelfstandige activiteiten van leerlingen door de
verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de leerfuncties grotendeels in handen van de
leerlingen zelf te leggen. De veronderstelling is dat leerlingen uit eigen beweging en zonder
extra ondersteuning de juiste leeractiviteiten zullen uitvoeren om de leerdoelen te bereiken.
Betekent open of exploratieve leeromgevingen die het creëren van kennis ondersteunen
(voorkennis noodzakelijk). Het introduceren van exploratieve, tot activiteit uitnodigende,
leeromgevingen heeft gevolgen zowel voor de lerende, van wie een andere opstelling wordt
verwacht (actieve constructeur van kennis in plaats van passieve ontvanger), als voor de docent
die zijn of haar rol als overdrager van informatie ziet veranderen in die van ontwerpen van
2
, situaties waarin (constructief) leren kan plaatsvinden (v.b. simulaties, zijn voorbeelden van
programma’s waarin de lerende actief kennis construeert in activiteit uitnodigende
leeromgevingen. Leerling leert op ontdekkende manier meer over vakgebied sprake van
activering specifieke leeractiviteiten. Er wordt beroep gedaan op exploratieve activiteiten,
ruimte bieden voor gebruik leeractiviteiten)
Problemen van leerlingen ontstaan o.a. doordat exploratieve activiteiten ingewikkeld zijn. Bij
exploratief leren moeten leerlingen zelf hun leeractiviteiten sturen gevolg: een groter beroep
op vaardigheden als monitoren, plannen en checken (wel hulp d.m.v.
sturingsaanwijzingen).
Open leren als organisatievorm voor volwassenen beklemtoont zelfsturing van leeractiviteiten en
constructie van kennis. Dat soort leren is vooral ontwikkeld in de volwasseneneducatie, vanuit
vier organisatie principes:
Een modulatie inrichting van onderwijs, inhoud en leermaterialen;
Een adequate begeleiding gericht op advisering en inhoudelijke ondersteuning.
De inzet van ICT om onafhankelijk van tijd en plaats te studeren.
Een docentonafhankelijke toetssyteem waarmee de lerende die eigen vorderingen kan
bewaken.
Het is een flexibele vorm van onderwijs voor volwassenen met algemene vormings-, onderwijs- en
scholingsvragen die mogelijkheden biedt voor toekomstig leren, voorbereidt op een nieuwe functie
of een beroep, of zorgt voor ontplooiing en algemene ontwikkeling. Omdat lerenden vaak moeite
hebben met zelfsturing en de daarbij behorende grote vrijheid van handelen, bleek
gedeelde sturing door zowel lerende des docent een aantrekkelijk alternatief, zoals veelal
ook gebeurt bij het gebruik van simulaties. (v.b. werkplek en stages)
Deze strategieën variëren in de manier waarop de taken worden verdeeld tussen leraar of docent,
leerboek, studiemateriaal, computer en dergelijke, enerzijds en de leerlingen of studenten
anderzijds.
Samengevat houdt dit in dat elke vorm van onderwijs kan worden ondergebracht in een minimaal
3 (instructiestrategieën) bij 24 (leerfunctie) matrix. In de praktijk van het onderwijs zijn
echter tallozen variaties en mengvormen mogelijk.
Leerdoel 2: Wanneer gebruik je welke strategie?
Congruentie: Als instructieactiviteiten perfect aansluiten bij de beschikbare leerstrategieën van
leerlingen b.v. wanneer een leraar gedeelde sturing geeft en de leerling gedeelde sturing nodig
heeft. Er moet een fit zijn.
Constructieve fricties: als sturing door leraar en leerling elkaar positief aanvullen. Fricties
vormen dan uitdaging (om leervaardigheid te doen toenemen) of stimulatie
(verandering/aansporen verder ontwikkelen vaardigheid) Leraar los en leerling gedeeld!
Destructieve fricties: wanneer externe sturing door leraar en zelfsturing door leerlingen niet
(goed) op elkaar zijn afgestemd / wanneer beide in hoge mate plaatsvinden of er externe nog
interne sturing plaatsvindt (tabel boekje!) Leraar los en leerlingen strak!
Wanneer gebruik je wat?
Strakke sturing: lage zelfstandigheid speciaal- en beroepsonderwijs.
Gedeelde sturing: gemiddelde zelfstandigheid/ lage zelfstandigheid waarbij ze meer leren =
constructieve frictie (v.b. basis, secundair en hoger onderwijs).
Losse sturing: hoge zelfstandigheid (v.b. volwassenonderwijs) in praktijk werkt het niet
effectief.
Verschil losse en gedeelde sturing: voortgezet VS. PGO
Leerdoel 3: Wat is het effect van authentiek (of betekenisvol) onderwijs op leerlingen?
Het doel is om de leerling in staat te stellen langzamerhand de handelingen zelfstandig uit te
voeren door de hulp geleidelijk af te bouwen. Door de vaak verborgen denk- en leeractiviteiten
te laten expliciteren, b.v. door directe vragen tijdens de uitvoering van de activiteiten, en te
3
, reflecteren op het eigen resultaat van het uitvoeren van een handeling, krijgt de leerling inzicht in
eigen (denk) activiteiten = het oplossen van realistische problemen maak je stof eigen
(b.v. digitale middelen/excursies.
De sturing zit zo verpakt in de leeromgeving dat de lerende door de uitvoering van taken en het
oplossen van complexe problemen attent wordt gemaakt op de leeractiviteiten en hij de sturing er
van geleidelijk overneemt van het programma.
Koppeling is vooral de realistische omgeving
Effect: leren zelfstandig problemen oplossen door afbouw hulp verwerken inzicht eigen activiteiten
(regulatief).
'Anchored instruction' is context gebonden onderwijzen waarbij complexe en realistische
problemen binnen een realistische/authentieke context worden opgelost.
Bij 'cognitive apprenticeship' gaat het om meester-gezel-leren. De leerling modelleert de
meester. b.v. scouting)
Bij beiden gaat het vooral om affectieve en regulatieve leeractiviteiten.
4