Week 1 – Goederen en verkrijging
Literatuur:
SRB: H1: nr. 23 t/m 62, nr. 77 t/m 89, H3: nr. 164 t/m 178, nr. 205 t/m 207, H4: nr. 244 t/m 246; nr.
279 t/m 292, H5: nr. 296 t/m 396
Comp. nrs: 168 t/m 183, 164 t/m 167
SRB
Hoofdstuk 1 – Algemene inleiding
27. Zaken: algemeen
Zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten, art. 3:2 Bw.
29. Vermogensrechten: algemeen
Vermogensrechten worden in art. 3:6 omschreven als rechten die afzonderlijk of tezamen met een
ander recht overdraagbaar zijn, of ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk in de zin van financieel
voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor stoffelijk voordeel in financiële zin.
34. Eigendom en toebehoren, eigenaar en rechthebbende
Zaken zijn vatbaar voor eigendom, art. 5:1 BW.
1.3.3 Bestanddelen en vruchten
36. Bestanddelen: overzicht.
Bestanddelen zijn zelfstandige onderdelen van een zaal, hetzij op grond van een hechte ideële band,
hetzij op grond van een hechte materiële band, art. 3:4 BW. Bestanddelen volgen de
goederenrechtelijke status van de hoofdzaak.
42. Vruchten
Onder vruchten wordt verstaan, opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie
genereren. Er bestaan natuurlijke vruchten (appel) en burgerlijke vruchten (rente van lening). Bij
vruchten speelt het recht op vruchtgebruik een grote rol (art. 3:201 jo. 3:216 BW).
1.3.5 Afhankelijke rechten en nevenrechten
47. Afhankelijke rechten
Een afhankelijk recht is een recht dat aan een ander recht zodanig verbonden is dat het niet zonder
dat andere recht kan bestaan, art. 3:7 BW (pand en hypotheek).
48. Nevenrechten
Ook nevenrechten zijn verbonden aan een hoofdrecht maar nevenrechten zijn steeds verbonden aan
een vordering en zij behoeven geen vermogensrecht te zijn,
1.4.2 Rechtsgevolgen van goederenrechtelijke rechten
65. Exclusiviteit, prioriteit en zaaksgevolg (droit de suite)
Exclusiviteit: goederenrechtelijke rechten werken tegen eenieder.
Prioriteit: het oudere goederenrechtelijke recht is sterker.
Zaaksgevolg: de rechthebbende kan zijn recht uitoefenen ongeacht onder wie het object van zijn
recht bevindt.
H4 – Originaire wijzen van eigendomsverkrijging
244. Originaire versus derivatieve verkrijging
Originaire verkrijging ziet op de oorspronkelijke wijze van eigendomsverkrijging. De originaire
verkrijger ontleent zijn recht op een goed niet aan voorganger.
Derivatieve verkrijging ziet op afgeleide wijze van eigendomsverkrijging: de overdracht. Bij
derivatieve verkrijging is er sprake van een overgang van het goed van de één op de ander. Hij
ontleent zijn recht dus aan een voorganger.
4.6 Natrekking
279. Algemeen
,Natrekking vindt plaats als een bestanddeel onderdeel wordt van een hoofdzaak en dus ik in
eigendom komt van de eigenaar van de hoofdzaak, art. 5:14 BW. Er moet wel een rangschikking aan
te duiden zijn.
4.7 Verbinding
285. Algemeen
Bij verbinding vindt samensmelting van 2 zaken plaats zonder aanwijzing van een hoofdzaak
mede-eigendom, art. 5:14 lid 2 BW.
4.8 Zaaksvorming
288. Omschrijving
5:16 BW, zaaksvorming is de vorming van een nieuwe zaak waarvan de waarde voor een aanzienlijk
deel door de vormgeving wordt bepaald.
4.9 Vruchttrekking
292. Algemeen
5:17 BW, degene die een genotsrecht heeft op een zaak is gerechtigd tot de vruchten daarvan,
verkrijgt het eigendom van de vruchten door haar afscheiding.
Week 2 – Vermogen en verhaal
Literatuur:
Comp. nrs: 326-328
Van Boom 2020 par.: 1.1 t/m 4.3, 5.1 t/m 5.9
Verhaal, uitwinning en rangorde
Hoofdstuk 1 – Inleiding
1.1 Uitwinbaarheid en verhaalsbevoegdheid
Goederen van een persoon (3:1 BW) vormen zijn verhaalsvermogen dat uitwinbaar is voor zijn
schulden (3:276 BW). De verhaalsbevoegdheid ontstaat uit een verbintenis.
1.2 Executoriale titel en verhaalsbeslag
Een crediteur zal eerst een executoriale titel moeten verkrijgen voordat hij zich mag verhalen. Dit
komt uit een veroordelend vonnis, art. 430 Rv. Als hieraan is voldaan wordt executoriaal
verhaalsbeslag gelegd.
Hoofdstuk 2 – Rangorde
2.1 Algemeen
In beginsel zijn alle crediteuren gelijk (paritas creditorum), art. 3:277 BW, dit zijn dan concurrente
vorderingen. Maar in art. 3:278 e.v. BW blijkt dat er wel een bepaalde rangorde is tussen
verschillende soorten crediteuren. De opbrengst wordt voldaan in de volgende volgorde:
- Pand en hypotheek, art. 3:279 BW
- Bijzondere voorrecht op een bepaald goed, art. 3:283-287 BW
- Algemeen voorrecht op geheel vermogen, 3:288-3:289 BW
- Crediteur met een vordering met eventuele andere in wet aangegeven gronden voor
voorrang, 3:278 BW
- Crediteur met concurrente vordering, 3:277 BW
- Crediteur met achtergestelde vordering
Hoofdstuk 3 – Hoofdlijnen verhaalsbeslag
3.1 Wat is verhaalsbeslag
Verhaalsbeslag strekt tot het verhaal van een geldvordering door middel van executie van goederen
van de debiteur. De crediteur laat eerst beslag leggen, daarna vangt executie aan en als laatste wordt
de opbrengst verdeeld.
, 3.2 Goederen vatbaar voor beslag
Verhaalsbeslag kan worden gelegd op alle goederen die toebehoren aan de debiteur. Onder het
beslag valt de eenheid van het goed met al zijn bestanddelen en nagetrokken onderdelen, ook
posterieur afgescheiden vruchten. Echter, zijn sommige goederen immuun voor beslag. Deze
goederen zijn genoemd in art. 447 Rv. Daarnaast bestaat een beslagvrijevoet, art. 475a-475g Rv. De
crediteur is in beginsel vrij om het goed te kiezen dat hij wil uitwinnen, art. 435 Rv. Hierop bestaan 2
uitzondering: soms is er een verplichte verhaalsvolgorde en kan het leggen van beslag misbruik van
een recht opleveren, art. 3:14 BW. Verhaalsbeslag is disproportioneel als voorzienbaar is dat de
opbrengst minder zal bedragen dan de kosten van beslag en executie.
3.3 Rechtskarakter en rechtsgevolgen van het beslag
Het beslag kan gezien worden als een harpoen, de beslaglegger probeert één of meer specifieke
goederen te raken. Het goed moet daarnaast van de debiteur zijn. Het faillissement kan gezien
worden als een sleepnet, het is namelijk een beslag op alle goederen van de schuldenaar.
Het beslag heeft blokkerende werking, het blokkeert namelijk de juridische bevoegdheid van de
beslagene om het goed te vervreemden of te bezwaren. Latere beschikkingsdaden kunnen niet
tegengeworpen aan de beslaglegger, de artikelen omtrent blokkering staan in Rv.
3.4 Complicaties
Cumulatief beslag: het is toegestaan dat meerdere crediteuren, ieder voor zich, beslagleggen op
hetzelfde goed van hun debiteur. Er moet dan worden gekeken wie het hoogste in de rangorde staat.
Als iemand failliet wordt verklaard dan vervalt het gelegde beslag, art. 33 lid 2 Fw.
Hoofdstuk 4 – Bijzonderheden verhaalsbeslag
4.2 Derdenbeslag
Vorderingsrechten op naam vertegenwoordigen waarden en daarom kan verhaalsbeslag op
vorderingsrechten zinvol zijn. Dit wordt derdenbeslag genoemd omdat het beslag onder een derde
wordt gelegd. Vaak wordt derdenbeslag gelegd op een bankrekening en hier wordt ook op gefocust.
Er kan geen beslag worden gelegd op de vrije kredietruimte (‘het recht om rood te staan’). Dat blijkt
uit Van den Bergh/Van der Walle.
Het derdenbeslag heeft blokkerende werking in 2 opzichten: 1) de derde-beslagene kan niet langer
bevrijdend betalen aan zijn crediteur, en 2) een beschikkingshandeling van de beslagene na
beslaglegging kan niet worden tegengeworpen aan de beslaglegger, art. 475h Rv.
4.3 Beslag op toekomstige vorderingen
De wet staat toe dat verhaalsbeslag op toekomstige vorderingsrechten wordt gelegd, art. 475 lid 1
Rv. Dit is een uitzondering op de hoofdregel dat beslag alleen mogelijk op goederen die toebehoren
aan de beslagene. Er mag niet op elke niet-bestaande vordering beslag gelegd worden; er moet in elk
geval enig vooruitzicht bestaan op het ontstaan ervan (reeds bestaande rechtsverhouding).
Prioriteitsregel: bij opeenvolgende beschikkingshandelingen bij voorbaat geldt op grond van art.
3:97 lid 2 BW het prioriteitsbeginsel. De eerdere beschikkingshandeling bij voorbaat krijgt prioriteit
boven de latere. Zodra het toekomstige goed tegenwoordig wordt, krijgt – als op dat moment de
beschikkende persoon nog beschikkingsbevoegd is – die eerdere beschikkingshandeling het
rechtsgevolg.
Hoofdstuk 5 – Faillissement
5.1 Algemeen
Faillissement is geregeld in de faillissementswet (Fw).
5.2 Faillietverklaring
De debiteur die in de toestand verkeerd dat hij is opgehouden te betalen, kan in staat van
faillissement worden verklaard, art. 1 Fw.
5.3 Concursus, paritas, separatisme