Hoofdstuk 1
1. Wat is een naamgebaar?
Doven hebben een naam in gebaren om naar een persoon te kunnen verwijzen. Een
naamgebaar is vaak afgeleid van een karakter, hobby, uiterlijk kenmerk, beroep of
betekenis van de naam van een persoon.
Hoofdstuk 2
1. Geef een globale beschrijving van de dovengemeenschap (wie, hoeveel,
verschillen in doelgroepen).
Een gemeenschap is een algemeen sociaal systeem waarin een groep mensen
samenleeft, gemeenschappelijke doelen doelt en een zekere verantwoordelijkheid
heeft ten opzicht van elkaar. Doven: gebarentaal, gemeenschappelijke ervaringen en
problemen en afkomst.
Er zijn verschillende doelgroepen binnen de dovengemeenschap, zo heb je de
prelinguaal en postlinguaal doven, de doofblinden, de plotsdoven, de slechthorenden,
de mensen met een CI, etc.
Hoofdstuk 3
1. Welke verschillende omschrijvingen van het begrip cultuur bestaan er en
welke opvattingen liggen eraan ter grondslag?
- Bij cultuur hangen voorstellingen, opvattingen, waarden en normen min of meer
samen. Leden van de maatschappij hebben zich die door middel van leerprocessen
verworven. Dit beïnvloedt in hoge mate hun gedrag, waardoor zij zich onderscheiden
van leden van andere maatschappijen.
- Het heeft in principe betrekking op het gehele leven van de samenleving.
- Cultuur is gemeenschappelijk bezit dat door vele leden van de samenleving wordt
gedeeld. Het bevordert het saamhorigheidsgevoel tussen de leden, men herkent
elkaar als behorend tot dezelfde maatschappij.
- Cultuur vormt het sociale bewustzijn, de wijze waarop mensen de wereld zien en
reageren.
- Cultuur is normatief en ontstaat spontaan, waarbij toeval een rol kan spelen
2. Wat is het verschil tussen breed en smal cultuurbegrip?
- Breed: alles wat te maken heeft met mensen, groepering, de samenleving, etc. –
alle aspecten/voortbrengselen van alle verschillende culturen – niet voorbehouden
aan een selecte groep.
- Smal: ‘’ik ga vanavond naar een culturele activiteit’’ - kunstzinnige uitingen,
architectuur, wetenschap – oorspronkelijk gezien als cultuurbezit voor de ‘bovenlaag’
van de maatschappij.
3. Geef een beschrijving van de begrippen ‘cultuur’, ‘subcultuur’ en
‘contracultuur’ en ‘minderheidsgroeperingen’. En noem de verbanden
tussen deze drie begrippen.
- Cultuur: zie vraag 1.
- Subcultuur: een cultuurpatroon dat in bepaalde opzichten afwijkt van/overeenkomt
met het grotere culturele geheel waarbinnen de subcultuur van een bepaalde
groepering in de samenleving voorkomt.
- Contracultuur: een cultuurpatroon dat ontstaat in en uit conflictsituaties en/of onder
als frustrerend ervaren sociale omstandigheden. Het is een reactie op bestaande
opvattingen, waarden en normen, bestaande (machts)verhoudingen en een vorm van
protest en verzet tegen de gevestigde orde en haar dominante cultuur.
- Cultuur en subcultuur: mensen doen zoals ze doen omdat ze zo opgevoed zijn, het
zo gewend zijn en het zo geleerd hebben en ze gaan om met bepaalde andere
mensen die erop toezien dat ze niet te veel van de regels afwijken. Tegenstellingen
zijn het gevolg van (sub)culturele verschillen.
Contracultuur: mensen doen zoals ze doen omdat het gedrag wordt gezien als een
gemeenschappelijk antwoord op bepaalde als frustrerend of onrechtvaardig ervaren
omstandigheden en als verzet tegen gangbare en opgelegde waarden en normen.
Tegenstellingen zijn de oorzaak van conflicten.
, 4. Beschrijf verschillende niveaus van cultuur.
Nationaal, regionaal en/of etnisch en/of religieus en/of taalniveau, sekse, generatie,
sociale klasse, organisatie of onderneming.
5. Benoem de belangrijkste aspecten van cultuur.
- Gehele leven (je kunt niet zeggen ‘vandaag doe ik even niet aan cultuur’)
- Leerproces (cultuur verwerf je doordat je ziet en hoort hoe mensen met elkaar
omgaan)
- Verandering
- Internalisatie (naarmate wij ons opvattingen meer eigen hebben gemaakt en ons
daarvan minder bewust zijn, kunnen wij aan onszelf eisen met betrekking tot ons
gedrag stellen)
- Samenleving gebonden (cultureel relativisme volgens Hofstede= iedere
samenleving heeft haar eigen cultuur en zijn historisch gegroeid)
- Cultuurpatronen
- Gemeenschappelijk bezit
- Normatief (er zitten regels aan)
- Immaterieel
- Spontaan maar ook leerzaam
- Iedereen heeft het
6. Leg uit wat het gevaar van reïficatie is.
Je ziet cultuur dan heel beperkt, alsof het een vaststaand, eigen begrip is. Hierbij
vervalt men dan in de fout aan te nemen dat er blijkbaar een concreet ding als
‘cultuur’ bestaat omdat er een wóórd ‘cultuur’ bestaat.
7. Leg uit waarom cultuur niet statisch is.
Cultuur was vroeger anders dan nu, omdat cultuur door de jaren heen verandert. Het
is altijd in beweging, het is heel dynamisch en dus niet statisch.
Hoofdstuk 4
1. Beschrijf ‘socialisatie’, ‘enculturatie’, ‘acculturatie’ en ‘marginalisatie’.
- Socialisatie: het aan anderen doorgeven vaan voorstellingen, opvattingen, waarden
en normen (van materiële objecten en immateriële zaken). Dit gebeurt één op één =
microsociologisch
- Enculturatie(vorm socialisatie): het aanleren en verwerven van de (sub) van de
samenleving of het milieu waarin met geboren wordt. Wat je van huis uit meekrijgt;
het is een onbeschreven blad.
- Acculturatie(vorm socialisatie): het later alsnog aanleren en verwerven van een
andere (sub)cultuur of elementen daaruit. Wanneer je andere culturen leert kennen.
- Marginalisatie: wanneer je je bevindt op de grens van twee samenlevingen met
ieder een eigen cultuur, die op belangrijke punten niet alleen van elkaar verschillen,
maar zelfs tegenstrijdig zijn. Er is een overlapping(marginaliteit) tussen twee
culturen, waartussen je moet kiezen.
2. Beschrijf wat waarden en normen zijn en breng ze in verband met het
socialisatieproces.
- Waarden: de collectieve voorstelling over wat mensen als goed en fout zien en als
nastrevenswaardig beschouwen.
- Normen: verwachtingen die mensen hebben wat betreft het handelen of niet
handelen door de leden van een samenleving of groepering. Het is iets wat we
onbewust allemaal weten en beschrijft wat acceptabel is.
Waarden en normen worden vanaf de geboorte aangeleerd en ook bij acculturatie
zullen ze naar voren komen.
3. Benoem verschillende dimensies van cultuuroverdracht.
Cultuuroverdracht (gebeurt voor een belangrijk deel via taal) onderscheiden naar drie
dimensies:
1. In de loop van de tijd; de oudere generatie geeft haar cultuur als ‘sociale erfenis’
door aan de jongere generatie.