Oefenvragen Decentrale Selectietoets Geneeskunde Utrecht 2021/2022
De vragen bestaan uit voornamelijk meerkeuzenvragen (net als de toets) en enkele open vragen (extra). Alle vragen zijn inclusief antwoorden.
138 fysiologie vragen
134 anatomie vragen
Oefenvragen geneeskunde decentrale selectietoets Utrecht
2021/2022
Fysiologie en anatomie
De volgende oefenvragen zijn voornamelijk meerkeuzenvragen (net als de toets zelf) en
enkele open vragen (extra).
,Oefenvragen Geneeskunde selectietoets
Fysiologie
1. Waarom is er meer witte stof dan grijze stof in het telencephalon (cerebrale cortex)?
a. Er zijn meer connecties tussen neuronen dan neuronen.
b. Er is meer witte stof door de myelineschede om de axonen.
2. Wat zijn de vier basale ganglia en waar bevinden ze zich?
3. Wat zijn de drie functionele onderdelen van het cerebellum?
4. Uit welke delen bestaat de hersenstam?
5. Kies uit juist of onjuist:
De hersenstam ligt superior en rostraal ten opzichte van het ruggenmerg.
a. Juist
b. Onjuist
6. Wat is de reticulaire formatie en waar bevindt het zich?
7. Welk van de volgende neuronen bevat de hersenstam? (meerdere antwoorden zijn
goed)
Autonome neuronen
Motorische neuronen
Sensorische neuronen
8. Kies uit juist of onjuist:
Het ventrale deel van de pons ontvangt informatie vanuit de cortex en maakt directe
verbindingen met het cerebellum. Dit is cruciaal voor het coördineren van motorische
bewegingen.
a. Onjuist
b. Juist
9. Welke van de volgende craniale zenuwen ontspringen uit de middenhersenen? Kies
de juiste mogelijkheden.
CN I
CN II
CN III
CN IV
CN V
CN IX
CN XI
10. Welke van de volgende craniale zenuwen ontspringen uit de pons? Kies de juiste
mogelijkheden.
CN I
CN VI
CN VII
CN IV
CN V
, CN IX
CN XI
CN VIII
11. Welke van de volgende craniale zenuwen ontspringen uit de medulla? Kies de juiste
mogelijkheden.
CN I
CN XI
CN XII
CN V
CN IX
CN X
12. Kies uit het juiste antwoord: De tractus corticospinalis lateralis is een ……
a. Tractus descendens en bevat axonen van somatische efferente neuronen
b. Tractus ascendens en bevat axonen van afferente neuronen
c. Tractus descendens en bevat axonen van afferente neuronen
d. Tractus ascendens en bevat axonen van somatische efferente neuronen
13. Waar bevinden de cellichamen van preganglionische autonome motorische neuronen
zich?
a. Intermediolaterale grijze hoorn
b. Ventrale hoorn
c. Dorsale hoorn
d. Dorsale wortel ganglion
14. Waar bevinden de cellichamen van afferente neuronen zich?
a. Intermediolaterale grijze hoorn
b. Ventrale hoorn
c. Dorsale hoorn
d. Dorsale wortel ganglion
15. Waar bevinden de cellichamen van somatische motorische neuronen zich?
a. Intermediolaterale grijze hoorn
b. Ventrale hoorn
c. Dorsale hoorn
d. Dorsale wortel ganglion
16. Kies uit juist of onjuist:
De tracti descendi en ascendi liggen in de witte stof.
a. Juist
b. Onjuist
17. Dorsale wortel ganglioncellen zijn een typisch voorbeeld van?
a. Bipolaire neuronen
b. Unipolaire neuronen
c. Multipolaire neuronen
18. Wat is een spinale zenuw?
,19. Welk van de volgende spinale zenuwen worden samengevoegd in zenuwplexussen?
Thoracale spinale zenuwen
Cervicale spinale zenuwen
Lumbale spinale zenuwen
20. Wat is de definitie van een dermatoom?
a. Een huidgebied dat niet geïnnerveerd wordt door een spinale zenuw.
b. Een huidgebied dat geïnnerveerd wordt door meerdere spinale zenuwen.
c. Een huidgebied dat geïnnerveerd wordt door één spinale zenuw.
21. Wat is het gevolg als de dorsale wortel van C2 wordt aangetast?
a. Niks, want er is overlapping in dorsale wortels wat betreft huidinnervatie.
b. Er ontstaat analgesie (afwezigheid van pijn) in het achterhoofd omdat de n.
trigeminus en C3 het achterhoofd niet innerveren.
c. De n. trigeminus en C3 neemt de rol van huidinnervatie over van het achterhoofd.
22. Uit welke drie onderdelen bestaat het autonome zenuwstelsel?
23. Wat is fibrillatie van spieren?
a. Het spontaan samentrekken van individuele spiervezels.
b. Het afsterven van individuele spiervezels
24. Kies uit juist of onjuist:
Fasciculaties zijn contracties van spiervezels die onder de huid gezien kunnen
worden.
a. Juist
b. Onjuist
25. Geef van de volgende symptomen aan of deze kenmerkend kunnen zijn voor perifere
neuropathie.
Kous patroon
Kous en handschoen patroon
Spier atrofie
Spierzwakte
Gevoelsstoornis
Spier fibrillatie
26. Hoeveel paar spinale zenuwen zijn er?
a. 29
b. 34
c. 31
d. 28
27. Wat innerveert het ganglion cervicalis superior?
a. Het hoofd en de nek.
b. Alleen het hoofd.
c. Alleen de nek.
d. Het hoofd, de nek en de bovenste ledematen.
,28. Waaruit bestaat het ganglion stellate?
a. Een fusie van het ganglion cervicalis medius en ganglion cervicalis inferior.
b. Een fusie van het ganglion cervicalis superior en ganglion cervicalis medius.
c. Een fusie van het ganglion cervicalis medius, ganglion cervicalis inferior en het
bovenste thoracale ganglion.
d. Een fusie van het ganglion cervicalis inferior en het bovenste thoracale ganglion
(T1).
29. Wat innerveren de ganglion cervicalis medius, ganglion stellatum en een aantal
bovenste thoracale ganglia?
30. Wat is de juiste volgorde van informatie transport over het zenuwstelsel wanneer de
peeshamerreflex van de knie wordt uitgevoerd (spinaalreflex)?
a. Somatomotorische receptor – afferente vezels – radix dorsalis - spinaal ganglion
–– dorsale hoorn – interneuron – radix ventralis – efferente vezels – skeletspier –
beweging knie
b. Somatosensorische receptor – afferente vezels – spinaal ganglion – radix dorsalis
– dorsale hoorn – interneuron – radix ventralis – efferente vezels – skeletspier –
beweging knie
c. Somatomotorische receptor – afferente vezels – spinaal ganglion – radix ventralis
– ventrale hoorn – interneuron – radix ventralis – efferente vezels – skeletspier –
beweging knie
d. Somatosensorische receptor – afferente vezels – spinaal ganglion – radix dorsalis
– dorsale hoorn – ascenderende banen – medulla oblongata - efferente vezels –
skeletspier – beweging knie
31. Wat zijn niet-nociceptieve prikkels? Beoordeel de volgende punten. Kies uit wel of
niet.
Rek in het hart, bloedvaten en holle organen
Niveaus van pO2, pCO2, pH en bloedglucose
Temperatuur van huid en organen
32. Kies de juiste stelling:
a. De meeste nociceptieve prikkels lopen samen met sympathische zenuwen.
b. De meeste nociceptieve prikkels lopen samen met parasympatische zenuwen.
33. Kies de juiste stelling:
a. De meeste niet-nociceptieve prikkels lopen samen met sympathische zenuwen
b. De meeste niet-nociceptieve prikkels lopen samen met parasympatische
zenuwen.
34. Waar liggen de cellichamen van viscerale afferente neuronen? Kies de juiste optie.
a. In de dorsale wortel ganglia of in de ganglia van de hersenstam.
b. In de ventrale hoorn.
c. In de hersenen.
35. Kies uit juist of onjuist:
In de n. vagus zijn de meeste vezels afferente axonen, maar de meeste efferente
, parasympatische output loopt ook via de n. vagus.
36. Beoordeel of de volgende stelling juist of onjuist is.
a. De cellichamen van vagale afferenten liggen in het ganglion nodosum.
37. Waar liggen de cellichamen van preganglionische parasympatische neuronen?
a. In de hersenstam en in het ruggenmerg van het sacrale gebied S2-S4
b. In de hersenstam en in het ruggenmerg van het thoracale gebied T1-T5
c. In de hersenstam en in het ruggenmerg van het lumbale gebied L2-L5
d. In het ruggenmerg van het sacrale gebied S2-S4
38. Hebben interne organen ook nociceptieve receptoren?
a. Ja
b. Nee
39. Wat is een nociceptieve prikkel?
a. Fysiologische prikkel
b. Fysiologische prikkel en pijnprikkel
c. Pijnprikkel
40. Welke stelling is juist over gerefereerde pijn?
a. Gerefereerde pijn is viscerale pijn waarvan het CZS wel de spinale zenuw weet
waar de pijn vandaan komt, maar niet het exacte orgaan weet. De viscerale pijn
wordt niet naar een specifiek orgaan teruggeleid, maar naar de dermatoom die
hoort bij hetzelfde spinale zenuw die ook de pijnprikkel vervoerde.
b. Gerefereerde pijn is lichamelijke pijn waarvan het CZS wel de spinale zenuw weet
waar de pijn vandaan komt, maar niet de exacte plaats weet. De viscerale pijn
wordt niet naar een specifiek orgaan teruggeleid, maar naar de dermatoom die
hoort bij hetzelfde spinale zenuw die ook de pijnprikkel vervoerde.
41. Kies uit juist of onjuist:
Het EZS bevat meer neuronen dan het ruggenmerg.
42. Wat bevat het EZS? Kies de juiste punten.
Afferente neuronen
Interneuronen
Efferente postganglionische parasympatische neuronen
43. Kies de juiste volgorde van buiten naar binnen:
a. Peritoneum – circulaire spieren – plexus van Meissner/submucosale plexus–
longitudinale spieren – plexus van Auerbach/myenterische plexus – submucosa –
muscularis mucosae
b. Peritoneum – longitudinale spieren – plexus van Auerbach/myenterische plexus –
circulaire spieren – plexus van Meissner/submucosale plexus – submucosa –
muscularis mucosae
c. Peritoneum – longitudinale spieren – plexus van Meissner/submucosale plexus–
circulaire spieren – plexus van Auerbach/myenterische plexus – submucosa –
muscularis mucosae
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper stuviastudent22. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €14,49. Je zit daarna nergens aan vast.