Zwakke werkwoorden
Tegenwoordige tijd
- e, -st, -t, -en, -t, -en
- als de stam van het werkwoord eindigt op s, ss, ß, x of z is de uitgang bij du alleen een -t
- als de stam van het werkwoord eindigt op -d of -t, word er bij -st en -t een extra -e ingelast
ook bij de werkwoorden: öffnen, atmen, regnen, zeichnen, en rechnen
Verleden tijd
- te, -test, -te, -ten, -tet, -ten
- als de stam van het werkwoord eindigt op -d of -t, word er een extra -e ingelast, ook bij de
werkwoorden: öffnen, atmen, regnen, zeichnen en rechnen
Voltooide tijd
- ge + stam + t
- stam + t (als het werkwoord eindigt op -ieren)
- stam + t (als het werkwoord begint met be- of ver-)
Sterke werkwoorden
sterke werkwoorden krijgen in de verleden tijd en het voltooid deelwoord een klinkerverandering,
meestal zijn sterke werkwoorden in het Nederlands ook sterk in het Duits.
Tegenwoordige tijd
- e, -st, -t, -en, -t, -en
- sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du, er, sie, es,
man, een umlaut op de a
- sterke werkwoorden met een e in de stam veranderen in de tegenwoordige tijd bij du, er,
sie, es, man de e in een i of ie. Een korte e worden een i en een lange e word een ie
Verleden tijd
in de verleden tijd verandert de stam klinker van sterke werkwoorden. In het Duits word
meer gebruik gemaakt van de voltooide tijd. Een overzicht van de stam klinkers in de
verleden tijd vind je in de lijst met sterke werkwoorden
- stam + -, -st, -, -en, -t, -en
Voltooide tijd
het voltooide deelwoord van sterke werkwoorden vind je in de lijst met sterke werkwoorden
Uitzonderingen:
- laufen, läufst
- stoßen, stößt
- geben, gibst
- nehmen, nimmst
- treten, trittst
- de werkwoorden gehen, stehen en verstehen krijgen geen i of ie
, Modal verben
Tegenwoordige tijd
1. Klankverandering bij enkelvoud (ich, du, er, sie, es, man)
2. Geen uitgang bij ich, er, sie, es, man
3. De rest (du, wir, ihr, sie, Sie) vervoegen als een zwak werkwoord
Verleden tijd
1. Stam van het werkwoord zonder umlaut
2. Achter stam vervoegen als zwak werkwoord in de verleden tijd
uitzondering: wissen --> wussen en mogen --> mochen
Voltooide tijd
stam van het werkwoord verleden tijd. Daarvoor zet je ge + stam + t
können --> a (kunnen)
dürfen --> a (mogen, toestemming hebben)
mögen --> a (leuk vinden, lusten, aardig vinden)
möchten --> ö (willen, wens)
müssen --> u (moeten, het kan niet anders noodzaak)
wollen --> i (willen)
wissen --> eiß (weten)
sollen --> (moeten, wil van een ander)
Das reflexivpronomen
ich freue mich
du freuest dich
er, sie, es freuet sich
wir freuen uns
ihr freuet euch
sie, Sie freuen sich