KAAS
Willem Elsschot
Nederlands
Jaar: 1999
Niveau: 4
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De vijfde roman van Willem Elsschot (pseudoniem van A.J. de Ridder, *1882 te
Antwerpen, † 1960 te Antwerpen), Kaas (148 blz.), verschijnt, geïllustreerd met vier
houtsneden en een houtsnede op het omslag door J. Cantré, in 1933 te Amsterdam
bij Van Kampen, tien jaar na het vierde werk, Lijmen (1923). Het tienjarig zwijgen
wordt toegeschreven aan een gemis aan waardering en begrip voor Lijmen en aan
de drukke bezigheden van Elsschot met de opbouw van zijn eigen publiciteitsbedrijf
te Antwerpen. Garmt Stuiveling opteert bovendien voor een interne oorzaak: een
gevoelen, bewust of onbewust, alles in de eerste werken te hebben gezegd, ‘moet de
aandrift tot schrijven hebben verzwakt’. Jan C. Villerius meent dat het overlijden van
Elsschots moeder in 1927 een rol kan hebben gespeeld. In de Laarmans uit Lijmen
heeft de schrijver die moeder verloochend; in 1933 kan hij niet anders dan die
verloochening ongedaan maken. ‘Wat zich sinds Lijmen in Elsschot heeft voltrokken,
een ontwikkeling die veroorzaakt of ten minste versneld werd door het verdriet over
het verlies van zijn moeder, vindt zijn neerslag in Kaas.’ Elsschot zelf spreekt van
een ‘ledigpompen van mezelf’ (brief aan Greshoff, 3-3-1933) telkens wanneer hij een
nieuw boek schrijft: voor hem is het altijd een ‘heel probleem’ weer een volgend boek
te schrijven, waarmee hij doelt op Kaas. Het is uiteindelijk Greshoff die Elsschot
lichtjes verwijtend wijst op dat tienjarig zwijgen en hem daardoor stimuleert tot
schrijven.
‘In de recordtijd van veertien dagen’ (brief aan Greshoff, 16-2-1933) is het
boek klaar. Het manuscript wordt in Ary Delens woning in het Museum Plantyn
voorgelezen in het bijzijn van Delen, Ter Braak, de uitgever Van Kampen en
Greshoff. Volgens Van Kampen was Elsschot zeer geëmotioneerd; na een tweetal
bladzijden ‘stokte hij, haalde een grote witte zakdoek te voorschijn en bette zijn
ogen’. De anderen lezen dan om beurten verder. Uit dankbaarheid is het werk
opgedragen aan Greshoff met een gedicht aan hem gericht, dat hem karakteriseert
als een rebel en hem stimuleert tot de strijd tegen ‘'t alledaagse in de mensen’ (p.
411). Ter Braak heeft bezwaar tegen het gedicht. Hij kan Elsschots visie op Greshoff
niet delen; hij vindt het gedicht nogal ‘faciel’. In de voorpublicatie in het tijdschrift
Forum (jrg. 2, 1933) ontbreekt het dan ook en is het vervangen door de opdracht
‘aan Jan Greshoff door de dankbare schrijver’. Aan het werk gaat ook een inleiding
vooraf, waarin de auteur zijn ideeën geeft over stijl en kunst. De roman begint met
een zakelijke, licht ironische opsomming van de personages en de elementen die in
het werk een rol spelen.
Het werk bestaat uit 24 korte tot zeer korte hoofdstukken. Het vijftiende
hoofdstuk met het verhaal van Laarmans' verkiezing tot vicepresident van de
Association Professionnelle des Négociants en Fromage heeft de schrijver pas
toegevoegd in de derde druk (1942). De tweede druk verschijnt in 1937, vervolgens
komen, vrij geregeld, de volgende drukken in 1942, 1944 (met een houtsnede op het
omslag van Henri Van Straten), 1947 en 1953 uit. De zevende druk verschijnt in het
Verzameld werk (1957) ook bij Van Kampen, en vanaf 1976 bij Querido (vijfde druk
in 1986). De laatste afzonderlijke uitgave van Kaas dateert van 1989 (25e druk).
, Op 24 oktober 1968 wordt door de NCRV een vrij controversionele
televisieversie op het scherm gebracht, in een bewerking en in de regie van Gerard
Rekers, en op 12 november van dat jaar door de BRT opnieuw uitgezonden. Bij 't
Klein Raamtheater presenteert Herman Verbeeck sinds 12 januari 1989 zijn
voorzichtig ingekorte bewerking in de regie van Wim Meuwissen.
Inhoud
I-II
De vertellende ik-figuur, Frans Laarmans, klerk bij de General Marine and
Shipbuilding Company, schrijft eindelijk weer, ‘omdat er grote dingen staan te
gebeuren’ (p. 420). Zijn moeder, oud en ‘grondig versleten’ (p. 420), is stervende. Tot
middernacht heeft Laarmans in een café zitten kaarten en drinken. Toen hij naar bed
wilde gaan, werd hij opgehaald door zijn zwager. De naaste familie is in het sterfhuis
aanwezig. Laarmans voelt zich misselijk ‘van dat bier, van de hitte en van de
stemming’ (p. 423), maar heeft ‘van haar doodsstrijd geen hinder’ (p. 423) omdat de
kaars op de nachttafel moeder niet verlicht. Op de begrafenis maakt hij kennis met
de heer Van Schoonbeke, een vriend van zijn broer, ‘een man van de wereld’ (p.
425), die hem uitnodigt eens op bezoek te komen.
III-VII
‘Die mijnheer Van Schoonbeke behoort tot een oude, rijke familie.’ (p. 425). Iedere
woensdag ontvangt hij zijn vrienden, rechters, kooplieden en advocaten, om met hen
wijn te drinken en te praten. Laarmans voelt zich in dit gezelschap de sociaal
minderwaardige. In de gesprekken kan hij zich niet laten gelden. Hij leeft er
voortdurend in angst ‘en laat er meer zweet dan bij 't sterven van moeder’ (p. 427).
Van Schoonbeke brengt echter de redding. Hij biedt hem een onafhankelijke
betrekking als algemeen en officieel vertegenwoordiger voor België en het
Groothertogdom Luxemburg voor de verkoop van kaas voor de Amsterdamse firma
Hornstra. Laarmans' eerzucht en ijdelheid zijn geprikkeld; hij voelt zich meteen een
ander mens. 's Avonds in bed brengt hij verslag uit bij zijn vrouw. Zij maant hem tot
voorzichtigheid en raadt hem aan zijn werk op de Werf niet op te zeggen.
Laarmans wordt uitgenodigd tot een onderhoud in Amsterdam. Er wordt
afgesproken dat Hornstra hem twintig ton volvette Edammer kaas zal toezenden.
Terug in Antwerpen gaat hij onmiddellijk naar Van Schoonbeke, die hem nu voorstelt
als ‘Mijnheer Laarmans, groothandelaar in voedingswaren’ (p. 435). Laarmans
gedraagt zich zelfbewuster dan voorheen. Thuis licht hij zijn vrouw pas in na het
souper. Hij raakt geïrriteerd als zijn vrouw hem wijst op enkele minder gunstige
stipulaties van het contract, waarvan de juiste betekenis niet tot hem was
doorgedrongen. Hij tracht haar te overbluffen door het gebruik van vreemde en
moeilijke woorden. Er wordt besloten geen ontslag te nemen op de Werf, maar
voorlopig drie maanden ziekteverlof te vragen. Broer Karel, die dokter is, zal een
certificaat van ziekte schrijven.
VIII-XIV
Laarmans' eerste werk is het kantoor inrichten in ‘een kamertje boven de keuken,
naast de badkamer’ (p. 443). Na ampele overwegingen kiest hij ook een firmanaam:
General Antwerp Feeding Products Association, waarvan de beginletters Gafpa
vormen, ‘een echt slagwoord’ (p. 445). Van Schoonbeke beveelt de jongste zoon van
notaris Van der Zijpen aan voor een eventuele associatie, ‘geld hoor, veel geld en
nette mensen’ (p. 447). Laarmans voelt er echter niet veel voor. Thuis hoort hij dat de