Chemie samenvatting
Hoorcollege 1
Leerdoelen/toetsing
- Beschrijven en toepassen van atoombouw, chemische binding, chemisch rekenen, vormen van
materie, reacties en interacties = 50%
- Theoretische achtergrond van analysetechnieken als chromatografie, spectroscopie en massa
spectrometrie = 30%
- Resultaten van analysetechnieken interpreteren en evalueren + kunnen beschrijven hoe
veranderingen in de analyse doorwerken in de resultaten = 15%
- Aangeven welke analysetechnieken bij welk soort spoor en bij welke onderzoeksvragen ingezet
moet/kan worden = 5%
- Boeken: McCurry et al en Forensic Chemistry – Suzanne Bell
Scheikunde basis
- Scheikunde is de studie naar materie. Materie is alles met een massa en volume. Massa is de maat
voor de hoeveelheid materie in een object. Gewicht is de maat voor hoe sterk zwaartekracht trekt
aan een object.
- Materie heeft fysische eigenschappen en een chemische compositie. Voor een verandering in de
chemische compositie is een chemische reactie nodig; dit kan niet met een fysische verandering.
o Fysische verandering: de moleculen veranderen niet en er ontstaan geen nieuwe stoffen.
Voorbeelden: het smelten van ijs, stollen van kaarsvet, blikje in elkaar deuken, papier
versnipperen
o Chemische verandering: atomen herrangschikken tot nieuwe moleculen -> er vindt een
chemische reactie plaats. Voorbeelden: hout branden, roesten, ei bakken, rottend fruit,
verwijderen van vlekken met bleek, hydrolyse.
- Materie heeft 3 fasen
o Vast -> vast volume, vaste massa/vorm
o Vloeibaar –> vast volume, variabele massa/vorm
o Gas -> variabel volume, variabele massa/vorm
- Materie bestaat uit moleculen die bij elkaar blijven door interacties. Atomen blijven bij elkaar door
chemische bindingen. Atomen bestaan uit protonen, neutronen en elektronen. Protonen en
neutronen vormen de kern en blijven daar door kernkrachten. De kern kan je verder opdelen in
quarks.
- Mengsel = iets samenvoegen zonder dat de chemische samenstelling verandert, bijv. macaroni-
salade.
o Een heterogeen mengsel bestaat uit meerdere fasen en homogene mengsels bestaan uit een
fase. Een voorbeeld van een heterogeen mengsel is beton. Een heterogeen mengsel is non-
uniform (regio’s van verschillende composities). Homogene mengsels zijn uniform (overal
dezelfde compositie).
o Homogene mengsel kunnen verdeeld worden in oplossingen en colloïden. Bij oplossingen
zijn moleculen opgelost in water, zoals zeewater of benzine. De deeltjes in een oplossing
hebben een grootte van een ion of een klein molecuul. Colloïden zitten er tussen in en
bevatten vaak een emulgator; voorbeelden zijn melk, mayo, slagroom en haarspray. De
deeltjes in een colloïde zijn 2 tot 500 nm groot.
o Solute is de stof die wordt opgelost. Solvent is het oplosmiddel.
- Atomen zijn het kleinste deel van een scheikundig element met dezelfde eigenschappen als dat
element. In de kern zitten protonen (+) en neutronen met daaromheen een elektronenwolk (-). De
kern bepaalt de massa. Het aantal protonen bepaalt de atoomsoort. De kern is naar verhouding erg
klein.
- Radioactiviteit -> deeltjes kunnen (spontaan) ioniserende straling uitzenden. Er kunnen meerdere
deeltjes worden uitgezonden:
o Alfa deeltjes -> heliumkern
o Bèta deeltjes -> elektron
o Positronen -> elektronen met positieve lading
1
, o Gammastralen -> elektromagnetisch
Periodiek systeem en berekeningen
- Notatie periodiek systeem: bovenaan staat het atoomnummer (aantal protonen), daaronder staat het
symbool en helemaal onderaan de atoommassa (protonen + neutronen).
- Elementen zijn te verdelen in: metalen, half-metalen en niet-metalen. Metalen zijn goede geleiders en
half-metalen zijn halfgeleiders.
- Groepen: elementen in dezelfde verticale kolom behoren tot dezelfde groep. Atomen worden groter
(radii) en meer metaal als je naar beneden gaat in een groep. Perioden: elementen in dezelfde
horizontale rij behoren tot dezelfde periode. Atomen worden kleiner (radii) en worden minder metaal
als je naar rechts gaat in een periode.
- 147 N -> 14 is het massagetal, 7 is het atoomnummer
- Isotopen: zelfde atoom, verschillende hoeveelheden neutronen -> ander massagetal. Sommige
isotopen hebben onstabiele kernen die spontaan uit elkaar vallen om stabielere kernen te vormen.
Hierbij kunnen alfa of bèta deeltjes, positronen of gammastralen worden uitgezonden.
- Atoommassa = de gem. massa van de atomen rekening houdend met isotopen en hoe vaak ze
voorkomen in de natuur. Bijv. zilver heeft twee isotopen: 106,9 u (51,8%) en 108,9 u (48,2%).
Atoomgewicht = 0,518*106,9 + 0,482*108,9 = 107,9 u. Molmassa = 107,9 gram = 107,9 gram/mol. 1
mol is het getal van Avogadro = 6,02*1023 deeltjes of atomen.
- Dichtheid (g/cm3) = massa (g) : volume (cm3 of ml). Specifieke dichtheid = dichtheid : dichtheid van
water -> bij dezelfde temperatuur.
- Concentraties: bepaalde hoeveelheid van een stof opgelost in een hoeveelheid vloeistof -> de
hoeveelheid per volume-eenheid. Je kan het uitdrukken in:
o Procenten
o Mg/l, g/l, mg/ml, etc. of parts per.. -> ppm, ppb
o Molariteit (M) -> aantal mol opgeloste stof per liter
- Verdunningen: Vorigineel * Corigineel = Vverdunning * Cverdunning. Het eerste (origineel) is wat je uit de
moederoplossing haalt en het tweede (verdunning) is wat je in je verdunde oplossing heb zitten. De
concentratie verandert niet! Verdunningen gebruik je voor een ijklijn. Je meet een bekende reeks
oplossingen met een bekende concentratie. Daaruit maak je een ijklijn met een formule. De
onbekende kan worden ingevuld in de formule of worden afgelezen (minder nauwkeurig). De
correlatiecoëfficiënt (R2) moet zo dicht mogelijk bij 1 liggen = perfect lineair verband.
- Significantie
o Vermenigvuldigen/delen -> het antwoord heeft hetzelfde aantal significante cijfers als het
getal met de laagste significante cijfers
o Optellen/aftrekken -> het antwoord krijgt hetzelfde aantal getallen achter de komma als het
getal met de minste cijfers achter de komma
Hoorcollege 2
Kwantummechanica
- Energie is gekwantiseerd -> bestaat uit pakketjes. E f = h*f = h*c : λ. Ef = de energie van kleinste
pakketje licht -> een foton. h = de constante van Planck, c = de lichtsnelheid en λ = golflengte. Licht
bestaat uit fotonen. Als fotonen de juiste hoeveelheid energie hebben, kunnen ze een elektron
vrijmaken uit materie. Fotonen werken niet samen, dus hun energie wordt niet opgeteld. Alle vormen
van energie zijn gekwantiseerd -> ze worden in quanta getransporteerd, dus niet continue.
- Elektronen bevinden zich in schillen op een vaste afstand rondom de kern, tussen de schillen zit niks.
Elektronen blijven in hun baan omdat ze niet constant (continue) straling kunnen uitzenden. Ze
kunnen wel een precieze hoeveelheid energie (kwantum) uitzenden of absorberen waardoor ze van
energie niveau springen. Elke schil kan een beperkt aantal elektronen bevatten. Hoe hoger de schil,
hoe hoger de energie. Een stabiel atoom vult de schillen van lage energie naar hoog. Laagste energie
= grondtoestand. De schillen worden vaak geteld als K, L, M, N, met als nummering n=1, n=2, n=3.
- Bij absorptie van de juiste hoeveelheid energie kan een elektron in een andere baan komen. Bij het
terugvallen naar de originele baan wordt energie uitgezonden in de vorm van licht -> de spectrale
lijnen. Dit verklaart waarom alleen een aantal kleuren (en dus bepaalde golflengtes) worden
2