Volledige samenvatting van het vak psychodiagnostiek volwassenen. Zowel de powerpoint, boek als de lessen (inleiding heuristieken, meetinstrumenten, autisme, psychose, stemmingsstoornissen, verslaving, persoonlijkheidsstoornissen, casusles, neurodegeneratieve aandoeningen en psychische stoornissen ...
HOOFDSTUK 1: Inleiding, heuristieken, psychodiagnostisch proces
1. Inleiding vak
➔ Psychodiagnostiek = begrijpen wat er aan de hand is. Dit is belangrijk om te kunnen
antwoorden op de vragen van de patiënt en zijn omgeving,... maar ook om een gepaste
behandeling te kunnen selecteren.
➔ In psychodiagnostiek analyseren we op een systematische manier de gedragingen,
gevoelens en gedachten van mensen om hun gedrag te begrijpen.
- Definitie Houben (1986)
➔ Psychodiagnostiek is de oordeelsvorming aangaande psychische disfuncties of
gedragsmoeilijkheden en sterktes waarbij de benadering van het probleem op de
wetenschappelijke psychologie gebaseerd is en waarbij het essentieel is de persoon
(of het systeem) zodanig te begrijpen dat uit de structurering van diens probleem
relevante aanwijzingen voor de therapie voortvloeien. Deze oordeelsvorming is een
procesmatig gebeuren dat plaatsvindt en evolueert in de interactie tussen cliënt en
clinicus..
➔ Opmerkingen bij de definitie
➢ Waarom zegt men in de definitie dat psychodiagnostiek een interactioneel
gebeuren tussen cliënt en clinicus is? Je kan als therapeut aangeven wat je
denkt dat er aan de hand is, de cliënt kan je ideeën bijsturen, je kan samen met
de cliënt op zoek gaan naar een gepaste behandeling (jij stelt een aantal
behandelingen voor waar evidentie voor is, de cliënt geeft aan wat best bij
hem/haar past),...
➢ Doel van psychodiagnostiek: de concrete gedragingen vertalen naar
onderliggende persoonlijkheidskenmerken, vaardigheden, kenmerken,...
➢ Je moet bij psychodiagnostiek niet enkel kijken naar de zwaktes, maar ook
naar de sterktes van de persoon om te kijken wat mogelijk is!
2. Heuristieken (oordeelsfouten)
➔ Iedereen gebruikt heuristieken. Het gevaar hiervan zijn oordeelsfouten.
- Wat doet de man?
➔ Niet slapen door een schuldgevoel, opstaan om naar het
werk te gaan, ruzie met zijn partner… Er zijn heel veel
verschillende opties. Iedereen die die foto ziet, heeft een
ander idee over wat er hier aan de hand is. Iedereen heeft
zijn subjectief oordeel.
1
,- Oordelen en beslissen
➔ Het doel van psychodiagnostisch onderzoek is te begrijpen wat er aan de hand is met
de cliënt
➔ Clinicus is daarbij vanaf eerste moment aan het oordelen over volgende vragen
➢ Vertoont de cliënt problematisch gedrag?
➢ Is er sprake van een specifieke stoornis?
➢ Is het een goed idee die behandeling aan te bieden?
➔ Dus: hoe kan diagnostisch onderzoek zo vorm gegeven worden dat de kans op een
goed verloop zo groot mogelijk is?
- Oordelen en klinische beslissingen nemen gebeurt vaak in situaties met veel
onzekerheid/onvolledigheid
➔ Een cliënt kan of zal niet altijd objectief rapporteren:
➢ Een cliënt heeft bv. niet altijd een heel goed beeld over de klachten. Een
narcist vindt zichzelf bijvoorbeeld niet arrogant, die vindt dat hij veel
zelfvertrouwen heeft.
➢ Een cliënt antwoord sociaal wenselijk en zegt ‘ik drinkt maar één biertje per
dag’ terwijl die eigenlijk verslaafd is.
➢ Een kind kan bijvoorbeeld klachten niet goed beschrijven omdat die zo jong is
➔ Psychologische tests zijn geen ultieme waarheden maar
waarschijnlijkheden/hypotheses.
- Om het hoofd te bieden aan dit soort onzekerheden worden bepaalde heuristieken
gehanteerd.
➔ Een heuristiek = “Op ervaring gebaseerde verkorte beslissingsroute die vaak wel,
maar niet altijd, tot correcte uitkomsten leidt en meer efficiënt beslissen”.
➔ Twee voorbeelden van heuristieken die clinici toepassen zijn satisficen en maximizen.
Dit zijn twee uitersten en als clinicus zit je vaak op een continuüm hiertussen. Hoe
komt dat? Als clinicus kan je niet altijd voor het maximizen gaan en blijf je vaak met
wat onzekerheid zitten. Dit is bijvoorbeeld omwille van de redenen die we hierboven
gezien hebben: een cliënt kan en zal niet altijd objectief rapporteren en
psychologische tests zijn geen ultieme waarheden maar
waarschijnlijkheden/hypotheses.
➢ Satisficen: stoppen met zoeken naar uitkomsten als je op een bepaald moment
de uitkomst goed genoeg vindt. Bv. bij covid vaccinatie: als je er vanuit gaat
dat de overheid enkel vaccins aanbiedt als dat een overwogen beslissing is
waar genoeg evidentie voor is en je doet daardoor verder geen onderzoek zelf,
doe je aan satisficen. Een clinicus die aan satisficen doet, kan als volgt
redeneren: het kan … wel zijn, hier heb ik bewijs genoeg voor.
➢ Tegenover het satisficen staat het maximizen. Dan wil men de harde waarheid
bekomen. Men blijft zoeken naar feiten omdat men een maximaal correcte
beslissing waar geen speld tussen te krijgen is. In een klinische setting is dit
vaak onmogelijk omdat uw informatie niet altijd volledig is.
2
, ➔ MAAR: gebeurt niet altijd zonder fouten = BIASES of OORDEELSFOUTEN =
vertekeningen in de (voor)oordelen of oordelen geveld voordat alle relevante info
bekend is.
➔ Dus: heuristieken gebruik je wanneer je een beslissing moet maken zonder dat alle
info beschikbaar is. Dat gaat in de praktijk vaak zo zijn (want je kan nooit alle
informatie kennen. Op een bepaald moment moet je beslissen dat je genoeg info hebt
en moet je gewoon een beslissing maken met de info die je hebt). Door gebruik te
maken van een heuristiek ga je vaak efficiënte beslissingen maken (zonder alle
informatie te hebben) maar je moet je hoeden voor oordeelsfouten omdat het gebruik
van heuristieken niet altijd correcte antwoorden geeft.
- Twee types oordeelsfouten
➔ Geheugenheuristieken = om je beslissing te maken ga je denkroutes inzetten die
gebruik maken van wat je je herinnert.
➢ Beschikbaarheidsheuristiek
➢ Simulatieheuristiek
➢ Verankering en aanpassingsheuristiek
➢ Positieve teststrategie en confirmation bias
➔ Aandachtsheuristieken = denkroutes die gebruik maken van wat je aandacht trekt. Om
je beslissing te maken maak je gebruik van info die je aandacht trekt.
➢ Representativiteitsheuristiek
➢ Prototypes
2.1 Geheugenheuristieken
- Beschikbaarheidsheuristiek
➔ = Hoe gemakkelijker informatie voor jou beschikbaar is, hoe makkelijker het is om je
je iets te herinneren (bv. door er net een artikel over te lezen), hoe makkelijker je het
meeneemt in je beslissingsproces
➢ Je herinnert je makkelijker iets wat bekend of vertrouwd is (bv. iets wat je
gezien hebt bij iemand in je familie of in je opleiding). Indien je bijvoorbeeld
iemand kent met een bepaalde stoornis of je hebt al veel mensen gezien met
een bepaalde stoornis, vergroot dat de waarschijnlijkheid dat je die stoornis
ook zal diagnosticeren omdat je er vertrouwd mee bent. Als die bepaalde
stoornis beschikbaar is in je geheugen ga je die ook sneller vaststellen omdat
je er alert voor bent.
➢ Opvallendheid of levendigheid (salliantie): uitzonderlijke, moeilijke cliënten
ga je ook meer herinneren.
➢ Recency effect: als je recent een boek gelezen hebt over een bepaalde stoornis
of er is recent in de media veel te doen geweest over een bepaalde stoornis.
3
, ➔ “Een psycholoog gespecialiseerd in ADHD (die zelf ook de diagnose ADHD heeft)
pikt bij elke cliënt kenmerken van ADHD op, verklaart daaruit de klachten en vormt
die diagnose zonder naar andere mogelijkheden te kijken.”
➔ Risico’s: het gebruik van deze heuristiek leidt bij grote bekendheid van de diagnose of
bij opvallende diagnoses mogelijk tot overschatting, en bij lage bekendheid van de
diagnose of minder opvallende diagnoses mogelijk tot onderschatting. Je gaat maw de
diagnoses waar je bekend mee bent, die opvallen of waar je recent mee
geconfronteerd bent overdiagnosticeren en anderen onderdiagnosticeren.
➔ Deze heuristiek zal je vaak tot goede, efficiënte beslissingen helpen komen, maar je
mag minder voor de hand liggende verklarende stoornissen niet vergeten. Anders ga
je soms verklaringen over het hoofd zien. Je moet dus proberen je beschikbaarheid
van info te vergroten en je niet te beperken tot je eigen ervaringen. Zorg er dus voor
dat je kennis over de verschillende stoornissen zo breed mogelijk is.
➔ Deze heuristiek speelt vaak een grote rol in de praktijk omdat men vaak meer
vertrouwd gaat zijn met bepaalde stoornissen dan met andere.
- Simulatieheuristiek
➔ = Iets gemakkelijker mentaal voor de geest kunnen halen (simuleren), zorgt ervoor dat
je dit ook waarschijnlijker vindt.
➔ Bv. als een patiënt haar kind niet overleden was, haar man haar niet verlaten had en ze
haar werk niet had verloren, was de kans groot dat ze niet depressief geworden zou
zijn. Je bent aan het simuleren vanwaar die depressie vandaan gekomen is, maar je
moet nog nagaan of dat feitelijk wel zo is. Misschien was die vrouw ook al depressief
voor al die gebeurtenissen.
- Verankering en aanpassingsheuristiek
➔ = Het verschijnsel dat van een willekeurige beginwaarde te weinig afgeweken wordt
in een eindoordeel. Deze beginwaarde wordt een ankerpunt genoemd (bv. verwijsbrief
huisarts: als de huisarts al een vermoeden heeft van borderline bij iemand en jij begint
die te onderzoeken, ga je al vertrekken vanuit dit vermoeden. Dit vermoeden wordt
dan je anker: je vertrekt vanuit dit vermoeden en zoekt argumenten hierbij).
➔ Ook groep waarmee clinici werken fungeert als ankerpunt
➔ Onderzoek wijst uit dat deze heuristiek vooral in de klinische praktijk voorkomt in de
diagnostische fase, als de beschikbare informatie moet worden gecombineerd.
➔ Clinici die werken met patiënten met ernstige klachten, gaan rapper iemand anders
psychologisch gezond inschatten omdat hun begin ankerpunt iemand is met ernstige
klachten. Bijvoorbeeld een huisarts die van in het begin al borderline vermoed, dan
wordt dit zijn anker. Wat is het gevaar van zo een anker? Het kan een impact hebben
op je uiteindelijke diagnose ten koste van mogelijk andere relevante informatie die
pas op een later moment naar voor kwam. Wat moet je hier dus doen? Je moet altijd
zoeken naar falsificatie, andere verklaringen, … Altijd kijken of je ankerpunt wel
correct is.
4
, ➔ Deze heuristiek komt in de klinische praktijk vooral voor in de diagnostische fase. Als
men de beschikbare informatie moet combineren, vertrekt men vaak vanuit een
ankerpunt.
- Positieve teststrategie (! falsifiëren) en confirmation bias (zie bv. volgende slide)
➔ Positieve teststrategie = enkel die testen afnemen waarvan men verwacht dat de
uitkomst de hypothese bevestigt. Je laat dus geen testen invullen die een alternatief
zouden ondersteunen.
➔ Bv. in je praktijk komt een tiener die geen oogcontact kan maken en moeite heeft met
sociaal contact. je gaat enkel vragenlijsten afnemen naar autisme en niet naar andere
mogelijke stoornissen. Dit is een positieve teststrategie.
➔ Gevaar: overconfidence (overmoedig worden) bij het nemen van een beslissing.
➔ Iets wat samenhangt met de positieve teststrategie is de confirmation bias. Dat gaat
samen met een self-fulfilling prophecy. Men ziet enkel de informatie die past bij het
idee dat men al heeft en niet de info die tegen je hypothese pleit. Je focus is op
bevestigende informatie.
➔ Voorbeeld confirmation bias: Wason’s Card Selection Task
➢ Er zijn 4 kaarten. Elke kaart heeft een letter op de ene kant en een cijfer op de
andere. Iemand zegt: ‘als een kaart een klinker heeft op de ene kant, dan staat
er een even getal op de andere kant’. Welke kaart(en) moet je dan precies
omdraaien om erachter te komen of de uitspraak van die persoon klopt?
➢ Meest gegeven antwoorden (n = 128 universiteitsstudenten)
➔ A & 4: 46%: als er op de ene kant een klinker staat, staat er op de
andere kant een even getal, is niet hetzelfde dan als er op de ene kant
een even getal staat, staat op de andere kant een klinker. Dat is de
denkfout die de mensen die A en 4 gekozen hebben.
➔ A: 33%
➔ Correct antwoord: A & 7: < 1%
➢ Denkfout: zoeken naar bevestiging (confirmation). Dit moet je niet doen! De
juiste maken eigenlijk niet uit.
➢ Wel juist: zoeken naar wat de stelling (als X dan Y) kan
ontkrachtigen/tegespreken => zoeken naar als X dan geen Y (als klinker geen
even getal in het vb) => D en 4 zijn irrelevant (die kunnen de uitspraak niet
tegenspreken).
2.2 Aandachtsheuristieken
- Representativiteitsheuristiek
➔ = het oordeel over de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis hangt af van hoe
vergelijkbaar die gebeurtenis wordt gevonden met een typisch voorbeeld dat werd
gevormd van dat soort gebeurtenissen.
➔ Het geheel van klachten en problemen wordt gezien als een bepaalde stoornis. Wat is
een typisch geval? Wat is maw representatief voor die stoornis? Deze heuristiek zal
5
, niet altijd tot een oordeelsfout leiden. Een diagnose stellen obv patroonherkenning
kan correct zijn als de waargenomen symptomen echt representatief zijn voor die
diagnostische categorie en als de clinicus zijn beeld van wat representatief is,
overeenkomt met wat in de DSM staat. Maar clinici gaan vaak uit van hun ervaringen
en soms worden ook ongeldige ervaringen of verwachtingen meegenomen.
➔ Bv “Linda probleem”
➢ Linda is 31, single, heeft een uitgesproken mening, is erg intelligent. Ze is
afgestudeerd in de filosofie. Als studente was ze zeer betrokken bij de issues
als discriminatie en sociale rechtvaardigheid en ze nam deel aan
anti-kernenergie demonstraties.
➢ Wat is waarschijnlijker?
➔ Linda is bankbediende
➔ Linda is bankbediende en actief feministe
➢ Antwoord
➔ Linda is bankbediende = correct antwoord
➔ Linda is bankbediende en actief feministe = feitelijke antwoorden 90%
➢ De meeste mensen geven een fout antwoord door de
representativiteitsheuristiek. Als je dit fragment leest, vinden de meeste
mensen het waarschijnlijker dat Linda valt onder de categorie ‘feministische
bankbediende’, ze lijkt representatiever voor deze categorie dan voor de
algemene categorie ‘bankbediende’. Bij de representativiteitsheuristiek stelt
men zich de gemakkelijke vraag: op welke categorie lijkt ze het meest? Ipv
zich echt de waarschijnlijkheid af te vragen. De combinatie feministe én
bankbediende kan nooit waarschijnlijker zijn dan bankbediende alleen.
Daarom is het correcte antwoord ‘Linda is bankbediende’.
- Prototypes
➔ = Prototypes zijn gebaseerd op eerdere ervaringen en zijn een soort grootste gemene
deler van kenmerken van cliënten met die stoornis, de typische representatie
➔ Bij prototypes ga je op zoek naar typische casussen en de atypische missen.
Prototypes zijn gebaseerd op eerdere ervaringen. Het is de typische representatie van
mensen met een bepaalde stoornis.
➔ Verschil met representativiteitsheuristiek: bij die heuristiek gaat het over ‘hoe
vergelijkbaar is de persoon met een typisch voorbeeld?’, hier gaat het echt over de
gemeenschappelijke kenmerken (de gemene deler van kenmerken) van mensen met
die stoornis. Bij prototype doorloop je niet de DSM criteria maar beslis je obv het
prototype dat je gevormd hebt obv je eigen praktijk ervaring.
➔ Het gevaar van prototypes: prototypes worden gevormd obv de ervaringen die iemand
heeft met zijn cliënten. Maar iedereen heeft andere cliënten dus iedereen heeft zijn
eigen subjectief prototype.
➔ Bv. “jonge mannen die geen oogcontact maken en in de ICT werken, worden vaak
gezien als prototypische mensen met autisme.”
6
, ➢ Differentiaaldiagnose! Pas op: als iemand aan je prototype voldoet, is het
belangrijk om ook nog te blijven kijken naar alternatieve diagnoses. Ga na wat
belangrijke differentiaal diagnoses zijn.
➔ Bv. het prototypisch beeld dat ik heb van iemand met anorexia is iemand die heel
mager is en zichzelf nog steeds te dik vindt. Maar iedere clinicus heeft uiteenlopende
ervaringen en kan een ander beeld hebben van de typische anorexia patiënt. Zo is dat
met alle stoornissen: iedere clinicus heeft zijn eigen ervaringen en heeft dus een eigen
beeld van een bepaalde stoornis.
2.3 Oordeelsfouten: algemeen
➔ Halo-effect = een globale indruk kleurt de overige observaties (bv. als je globale
indruk is dat iemand aangenaam is en die reageert vervelend, ga je dat waarschijnlijk
interpreteren als: oei die heeft een slechte dag, er zal misschien iets gebeurd zijn).
➔ Recency-effect = het laatst gehoorde krijgt meer gewicht en stuurt de interpretaties
➔ Primacy-effect = het eerst gehoorde krijgt meer gewicht en stuurt de interpretaties
- Conclusie over heuristieken
➔ Heuristieken maken het onderzoeksproces in de klinische praktijk behapbaar. Je kan
als clinicus nooit alle informatie verzamelen en dat zou het diagnostisch proces ook te
complex maken! Het is dus nuttig om heuristieken toe te passen.
➔ Maar: waken voor mogelijke oordeelsfouten.
➔ Het maakt dus niet uit dat je een bepaald idee hebt van hoe een stoornis eruit ziet,
maar zorg wel dat je ook naar differentiaaldiagnoses gaat kijken.
- Van klinische intuïtie naar beter beoordelen en beslissen
➔ Bij ervaren clinici is intuïtie soms goed en leidt het tot efficiënt beslissen, maar soms
is intuïtie ook fout => besluit: intuïtie kan enkel helpen om hypotheses te vormen die
je dan gaat toetsen
➔ Beter oordelen en beslissen:
➢ Systematisch werken: ken wetenschappelijk onderzoek en methoden, werk
evidence-based.
➢ Logica en kansrekening: kom tot een optimale beslissing door zoveel mogelijk
informatie te verzamelen en op een logisch correcte wijze een conclusie te
nemen uit informatie die je weegt en combineert op een volgens de
kansrekening correcte wijze:
➔ Sensitiviteit: De kans de test positief is bij wie de stoornis heeft
➔ Specificiteit: De kans de test negatief is bij wie de stoornis niet heeft
➢ Voorbeeld sensitiviteit en specificiteit
➔ Als je kijkt in de onderstaande tabel, zie je dat er 11 mensen zijn met
een persoonlijkheidsstoornis. Bij een positieve testuitslag, is de kans
dat de stoornis effectief voorkomt (9) groter dan dat ze in
werkelijkheid niet voorkomt (2). Er zijn er 18 die een positief resultaat
hadden op de test, maar de stoornis in werkelijkheid niet hebben (18)
7
, ➔ We moeten testen gaan beoordelen op specificiteit en sensitiviteit.
Hieronder zie je hoe je deze twee dingen kan berekenen.
➔ Als je de formules toepast,zie je dat de sensitiviteit van de test 9/11 is,
wat overeenkomt met 82%. De specificiteit van de test is 71/89, wat
overeenkomt met 80%. Een test met een sensitiviteit van 82% en een
specificiteit van 80% doet het vrij goed, maar gaat een aantal loze
alerts geven.
➢ In de psychologische praktijk hebben we meestal liever dat onze test wat
teveel personen aangeeft in de diagnostische fase, dan dat onze test iets mist.
In forensische context wilt je juist liever geen vals positieven.
- Heuristieken worden automatisch gebruikt. Wat kan de clinicus doen om te waken voor
oordeelsfouten? Er zijn drie manieren om hiervoor te waken.
1) Voorlichting
➔ Bekend worden met literatuur over oordelen en beslissen
➔ Eigen oordelen en beslissingen vergelijken met standaardcriteria (bv. DSM)
➔ Kennis van psychometrische kwaliteit van gebruikte testen (in bijzonder
sensitiviteit en specificiteit).
2) Kritische houding aanleren
➔ Advocaat van de duivel spelen: spreek jezelf steeds tegen. Ga op zoek naar
wat er niet klopt.
➔ ‘Consider the opposite’: vraag je af of het ook anders zou kunnen zijn. Wat
pleit er tegen je conclusie?
➔ ‘Rule out the worst case scenario’s’: probeer te voorkomen dat je een
belangrijke diagnose over het hoofd ziet.
3) Argumentaties laten expliciteren en externe hulpmiddelen gebruiken
➔ Verantwoordingen afleggen aan anderen (mondeling of schriftelijk). Aan
anderen proberen uitleggen waarom je tot een bepaald oordeel gekomen bent,
waarom je een bepaalde conclusie neemt, werkt als een corrector op
automatische processen.
➔ Geen lastige domeinen overslaan (bv. semi-gestructureerde interviews zoals de
SCID kunnen daarbij helpen).
8
,- Samen ben je altijd sterker sterker
➔ Feedback (samen altijd sterker)
➢ Supervisie, intervisie
➢ Met verschillende disciplines
➢ Gevaar: groupthinking: individuen die anders denken gaan zich niet meer laten
horen. De groep begint te spreken als één persoon.
➔ Bewust zijn van de eigen persoonlijke stijl die de beslissing kan kleuren
- Conclusie tot nu toe: kritische houding tijdens oordelen en beslissen.
3. Het psychodiagnostisch proces
3.1 De vijf basisvragen in de psychodiagnostiek
1. Onderkenningsvraag: wat is er aan de hand?
➔ Welke klachten worden er omschreven, wat is de eventuele diagnose?
➔ Kan je met je instrumenten bevestiging vinden voor je vermoedens?
2. Verklaringsvraag: welke uitlokkende en/of onderhoudende factoren spelen een rol in
het probleem van deze cliënt?
➔ Bv. heeft het overlijden van zijn moeder gezorgd voor een depressie bij deze
patiënt? In dit geval zou het overlijden een uitlokkende factor zijn.
➔ De verklarende factoren kunnen ingedeeld worden op een aantal manieren
➢ Je kan kijken naar de locus: persoonsgericht vs situatiegericht. Gaat het
bij de verklaring bijvoorbeeld om een genetische kwetsbaarheid of ligt
het eerder aan de context?
➢ Tijdslocalisatie:
➔ Een synchrone verklaring: de verklarende factor valt in tijd
samen met het te verklaren gedrag.
➔ Een diachrone verklaring: de verklarende factor was er voor het
te verklarend gedrag.
➔ Voor de verklaring kan je naar verschillende gebieden gaan kijken: cognitief,
executief, intrapsychisch, persoonlijkheidsfunctioneren, interpsychisch.
3. Predictievraag: hoe zal het probleem zich verder ontwikkelen?
➔ Bv. in forensische context: wat is de kans op terugval?
➔ Bv. iemand die al jaren met een depressie kampt: gaat dit nog over?
➔ Je zal nooit een perfecte predictie kunnen maken, je kan enkel uitspraken doen
over ‘er is eerder een grote of eerder een kleine kans’.
4. Indicatievraag: is de behandeling noodzakelijk? En zo ja, welke vorm van
behandeling?
➔ Bv. wanneer iemand voldoende veerkracht heeft, is een behandeling niet altijd
nodig. Wanneer je toch beslist om een behandeling te geven, moet dat altijd
gebeuren obv beschikbare wetenschappelijke kennis en de kenmerken en
waarden van de cliënt. Je moet kijken welke behandelingen allemaal werken
voor die bepaalde stoornis en dan kijken welke best past bij de cliënt. Je gaat
9
, je klinische expertise gebruiken om behandelingen voor te stellen aan de cliënt
en je gaat samen een gepaste vorm van behandeling kiezen.
5. Evaluatievraag: verloopt het (behandel)proces goed? Is het probleem voldoende
verholpen door de uitgevoerde behandeling?
➔ De evaluatie gebeurt aan het eind van de behandeling, maar ook tijdens de
behandeling gaat men af en toe bekijken of men voldoende progressie maakt.
Dit laatste noemt men de ROM (= routine outcome monitoring).
➔ De evaluatie kan zowel betrekking hebben op procesvariabelen (bv. het
verloop van de relatie tussen de therapeut en de cliënt) als op
uitkomstvariabelen (= zijn de klachten significant aan het dalen?).
-‘Not everything that can be counted counts, and not everything that counts can be counted’
➔ Deze quote slaat op het feit dat niet alles in klinische psychologie meetbaar is.
➔ Het beantwoorden van de hoofdvragen in het diagnostisch proces is een
evenwichtsoefening in wat belangrijk is om gemeten te worden. We moeten vaak
balanceren. De beleving van de patiënt komt niet altijd overeen met het oordeel van
de maatschappij of van zijn omgeving en vice versa.
3.2 Pijlers van kwaliteitsvolle diagnostiek
- Kwaliteitsvolle diagnostiek is …
1. Evidence-based
2. Hypothese-genererend en toetsend
3. Vraaggestuurd en handelingsgericht
4. Gebaseerd op een kritisch-reflectieve houding als practitioner-scientist
5. Een ontmoeting tussen de cliënt, zijn/haar context en de diagnosticus
6. Ethisch en gebaseerd op de deontologische code van de psychodiagnosticus
10
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper amkeweyens. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,98. Je zit daarna nergens aan vast.