Sociale zekerheidsrecht begrepen
Samenvatting
Hoofdstuk 6 – bijstand
6.1 Inleiding
De bijstand is een sociale voorziening en wordt ook wel het vangnet van de sociale zekerheid
genoemd. Een bijstandsuitkering komt pas in beeld als men geen dan wel een te laag inkomen (loon
en/of uitkering) heeft en ook geen voldoende vermogen. ‘Te laag’ betekent in dit verband een inkomen
dat lager is dan het voor de desbetreffende persoon geldende bestaansminimum.
De bijstand is opgenomen in de Participatiewet (Pw). De Pw houdt rekening met de leefvorm. Zo kent
de wet onder meer verschillende normen voor alleenstaanden, ouderen en gehuwden. Dit betekent
dat het sociale minimum – en dus de hoogte van de uitkering – per leefsituatie verschillend is. De
bijstand wordt afgestemd op de specifieke omstandigheden, mogelijkheden en middelen van persoon
en gezin. Zie artikel 18 lid 1 Pw. Heeft iemand een partner met inkomen, dan geldt voor wat betreft het
sociale minimum het normbedrag voor een gezin. Ligt het inkomen van de partner boven het geldende
minimum voor een gezin, dan bestaat er geen recht op bijstand. Ook andere omstandigheden, zoals
het kunnen delen van de woonkosten met een ander of het afwezig zijn van woonkosten, zijn van
invloed op de hoogte van de bijstand. Daarnaast houdt de Pw rekening met het aanwezige vermogen
waarbij wel een beperkte vrijlating geldt.
Werken en participeren staan in de nieuwe regeling centraal. Dit betekent dat de wet uitdrukkelijk het
begeleiden van mensen naar werk, ook in de situatie dat de afstand tot de arbeidsmarkt groot is, tot
doel heeft. Naast inkomenszekerheid (‘vangnet’) is in de loop der tijd dus steeds meer aandacht
gekomen voor de re-integratie van de bijstandsgerechtigde in het arbeidsproces (‘trampolinefunctie’).
Financiering van de Pw geschiedt uit de algemene middelen (belasting- opbrengst). De gemeente
ontvangt voor de uitvoering van de wet van de rijks- overheid een bijdrage in de vorm van een
‘inkomensdeel’ (voor het verstrek- ken van de uitkeringen) en een ‘werkdeel’ (voor de re-integratie).
Vindt een bijstandsgerechtigde werk, waardoor de uitkering kan worden beëindigd, dan vloeit deze
besparing terug naar de gemeentekas. Op deze wijze worden gemeenten gestimuleerd zo veel
mogelijk mensen aan het werk te helpen. De bijstand wordt in beginsel ‘om niet’ betaald, hetgeen
betekent dat men het bedrag aan bijstand niet hoeft terug te betalen, ook al zou men in de toekomst
daartoe wel in staat zijn. Zie artikel 48 lid 1 Pw.
Voorliggende voorziening
Het verlenen van bijstand komt pas aan de orde als er geen (toereikende) voorliggende voorziening is.
Zie artikel 15 lid 1 jo. artikel 5 sub e Pw.
6.2 Gemeente
De uitvoering van de Pw is in handen van de gemeente. Op een flink aantal terreinen kan de
gemeente zelf bepalen op welke wijze zij uitvoering geeft aan de Pw, bijvoorbeeld bij het verstrekken
van bijzondere bijstand of bij het verlenen van een ontheffing van de arbeidsverplichting. De minister
van SZW en de Inspectie SZW houden toezicht op de gemeenten. De verplichting voor een gemeente
om een landelijke regeling uit te voeren, waarbij de landelijke overheid meekijkt hoe de gemeente dit
doet, heet een uitvoering in ‘medebewind’. Binnen de gemeente onderscheiden we de gemeenteraad
en het college van B&W.
Vorderingen
De gemeenteraad, een gekozen ‘wetgevend’ orgaan, is belast met het vaststellen van een groot
aantal vorderingen.
Ten eerste stelt de gemeenteraad een aantal verordeningen vast op basis van artikel 8 Pw: de
Verordeningen uitkeringen. Het gaat hier om een aantal afzonderlijke zaken, zoals het opleggen van
een maatregel (verlagen van de uitkering) op grond van de Afstemmingsverordening artikel 8 lid 1
sub a Pw.
, Het enigszins eufemistische woord ‘afstemming’ doelt op de situatie dat de gemeente een maatregel
kan opleggen als de belanghebbende zijn verplichtingen niet nakomt, doordat hij zich bijvoorbeeld niet
als werkzoekende inschrijft bij het UWV of niet wil meewerken aan een re-integratietraject, of als hij
‘onvoldoende besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan’ artikel 18
lid 2 Pw.
De maatregelen (sancties) die volgen op deze gedragingen zijn terug te vinden in de desbetreffende
gemeentelijke Afstemmingsverordening, ook wel Maatregelenverordening genoemd. Daarnaast stelt
de gemeenteraad onder meer verordeningen vast met betrekking tot de individuele inkomenstoeslag
en de individuele studietoeslag artikel 8 lid 1 sub b en c Pw.
In artikel 8a Pw staan vervolgens de onderwerpen die te maken hebben met re-integratie in betaald of
onbetaald werk. Ook met betrekking tot deze zaken dient de gemeenteraad een verordening vast te
stellen. Het gaat dan in eerste instantie om de Re-integratieverordening. In deze verordening zijn
ondersteunende middelen en voorzieningen opgenomen voor het begeleiden van
bijstandsgerechtigden naar werk. De gemeenteraad stelt ook regels met betrekking tot scholing, een
premie bij additioneel werk en werk in een beschutte omgeving. Op die manier beslist de
gemeenteraad op welke wijze mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt worden ondersteund
bij het vinden van werk artikel 8a lid 1 sub a, c en d Pw.
De gemeente dient daarnaast regels te stellen met betrekking tot het opdragen van een tegenprestatie
artikel 8 lid 1 sub b Pw. In deze verordening moet de gemeente aangeven aan welke
bijstandsgerechtigden zij de tegenprestatie wenst op te leggen, en op welke wijze daaraan uitvoering
gegeven dient te worden.
Ten slotte zijn er verordeningen om misbruik van bijstand te bestrijden en ter bevordering van
cliëntenparticipatie artikel 8b en 47 Pw.
College van B&W
Het college van B&W, een bestuurlijk orgaan, voert de Pw en de verschillende gemeentelijke
verordeningen uit. Het college is verantwoordelijk voor de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling
(de re-integratie), niet alleen voor personen die een bijstandsuitkering ontvangen, maar ook voor
mensen die een andere uitkering of geen uitkering ontvangen.
Ook is het college verantwoordelijk voor het verlenen van bijstand voor de noodzakelijke kosten van
bestaan aan een bijstandsgerechtigde, dus voor het betalen voor de maandelijkse bijstandsuitkering,
en voor het ontwikkelen van beleid ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie artikel 7
lid 1 sub a, b en c Pw. Daarnaast is het college van B&W belast met de verlening van bijzondere
bijstand, de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag.
6.3 Aanvraag bijstand
De cliënt vraagt de uitkering voor algemene bijstand aan bij het UWV, via Werk.nl artikel 41 lid 1 en
2 jo. 7 lid 2 Pw. Dit kan digitaal met behulp van DigiD. Ook moet de cliënt zich als werkzoekende
inschrijven bij het UWV. De aanvraag wordt verder behandeld door het college van B&W van de
gemeente waar de aanvrager feitelijk verblijft.
Dak- en thuislozen kunnen een bijstandsuitkering aanvragen bij daartoe aangewezen gemeenten
artikel 40 lid 1 Pw. Voor AOW-gerechtigden geldt een andere regeling; zij vragen de aanvullende
bijstand op grond van artikel 47a Pw aan bij de SVB.
Bij zijn aanvraag moet de persoon veel gegeven overleggen, zoals bankafschriften van de laatste drie
maanden, de huurovereenkomst, eventuele inkomsten, enzovoort. Doet de betrokkene dit niet, dan
wordt de aanvraag niet in behandeling genomen artikel 4:5 lid 1 aanhef sub c Awb. Het recht kan
dan niet worden vastgesteld. De gemeente beslist welke gegevens de aanvrager moet overleggen
artikel 53a lid 1 Pw.
In afwachting van de beslissing op de aanvraag verleent het college binnen vier werken na de
aanvraag een voorschot in de vorm van een renteloze lening. Het voorschot bedraagt 90% van de
hoogte van de algemene bijstand artikel 52 Pw. Blijft de beslissing op de aanvraag uit of wijst het
college een voorschot af, dan kan de betrokkene een verzoek voor onverwijlde bijstandsverlening