Biologie H14 Reageren
§14.1
Spieren die in tweetallen werken en een tegengestelde beweging maken, noem je
antagonisten. Armspieren zijn skeletspieren. Dit type spieren bestaat uit spierbundels,
groepen lange spiervezels, verpakt in bindweefsel. Spiervezels zijn met elkaar in de
lengterichting vergroeide spiercellen. Dat valt af te leiden aan het grote aantal celkernen in
een spiervezel. Elke spiervezel bevat honderden spierfibrillen. Deze organellen zijn
opgebouwd uit lange ketens van de eiwitmoleculen actine en myosine. Als de eiwitketens in
elkaar schuiven verkorten de spierfibrillen. Verkorten alle spiervezels in een spier
tegelijkertijd, dan trekt de spier met maximale kracht samen en bolt op (spierballen). Dit
type weefsel heet dwarsgestreept spierweefsel. Deze spieren staan onder invloed van je wil,
het zijn willekeurige spieren.
Hartspierweefsel is dwarsgestreept. De korte spiervezels zijn met elkaar verbonden tot een
vertakte netstructuur. De hartspier is een onwillekeurige spier. Spieren in slagaders helpen
bij het rondpompen van het bloed. Deze spieren bevatten glad spierweefsel, net als de huid
en de holle organen zoals darmen en blaas. Gladde spieren zijn net zoals de hartspier
onwillekeurige spieren. De samentrekking van gladde spieren komt trager op gang dan die
van de skeletspieren, maar kan langer doorgaan.
Elke skeletspier bezit twee typen spiervezels: langzame en snelle. Langzame spiervezels
trekken relatief langzaam samen, maar houden het lang vol. Snelle spiervezels trekken
ongeveer drie keer sneller samen, maar raken in korte tijd vermoeid. Langzame spiervezels
houden het lang vol dankzij myoglobine, een spiereiwit dat extra zuurstof kan binden en
opslaan. Het myoglobinemolecuul is vergelijkbaar met hemoglobine in rode bloedcellen.
Schiet de aanvoer door hemoglobine tijdelijk te kort, dan geeft het myoglobine zijn
opgeslagen voorraad O2 af. Langzame spiervezels met veel myoglobine zijn wit, snelle
spiervezels zijn wit. Door skeletspieren tijdens een krachttraining kort en zwaar te belasten,
maken de spiervezels extra actine- en myosine-eiwitten. Door duurtraining vergroot je de
hoeveelheid myoglobine en het aantal mitochondriën in je langzame spiervezels. Ook de
hartspier neemt in kracht toe door een dikkere celwand. Het transport van zuurstof naar de
spieren zal daardoor geen problemen opleveren. Door de training leren je hersenen de
spieren beter aan te sturen. Daardoor kun je bewegingen steeds preciezer coördineren,
zodat het tenslotte vanzelf gaat lijken.
§14.2
OPBOUW OOG BINAS 87C
Beelden bereiken eerst het hoornvlies van je ogen. Dit is het doorzichtige deel van het harde
oogvlies aan de buitenkant van je ogen. Het hoornvlies geeft een sterke breking aan de
lichtstralen, die vervolgens door de voorste oogkamer, de lens en het glasachtige lichaam
gaan. De ooglens speelt een speciale rol bij de breking van het licht. Een ooglens is elastisch
en van zichzelf bol van vorm. Hij hangt via lensbandjes in de kringspier van het straalvormig
lichaam. De lens is plat als de lensbandjes aan de lens trekken. Door de lens boller of platter
te maken, accommoderen, breken de lichtstralen sterker of minder sterk, waardoor van
verschillende afstanden het beeld scherp op je netvlies valt. Kijk je van veraf naar dichtbij.
Dan trekt de kringspier in het straalvormig lichaam samen en verkleint zijn diameter.
, De lensbandjes verslappen en de elastische lens krijgt een bolle vorm: extra lichtbreking om
vanaf dichtbij scherp te zien. Kijk je weer naar veraf dan ontspant de kringspier. Scherp zien
lukt alleen met kegeltjes, zintuigen in de gele vlek. De gele vlek is een paar mm2 groot en ligt
recht achter het midden van de lens. Vooral in het centrum van de gele vlek is de
concentratie kegeltjes hoog. Allemaal sturen ze hun informatie apart naar de hersenen, die
daardoor een heel gedetailleerd beeld kunnen opbouwen. Rond het netvlies bevindt zich
een vlies met veel bloedvaten, het vaatvlies. De bloedvaten voorzien de cellen van voeding
en zuurstof. Via de oogzenuw komen bloedvaten het oog binnen. Op de plek waar de
oogzenuw en de bloedvaten het netvlies doorboren zijn geen zintuigcellen aanwezig en
neem je geen lichtstralen waar: de blinde vlek.
Je ogen reageren op extra licht d.m.v. verkleining van je pupil. Kringspiertjes in de iris, het
gekleurde deel van het oog, trekken samen en verkleinen de pupil. Pigmentcellen achter net
netvlies reageren als een soort ingebouwde zonnebril. Ze beschermen de zintuigcellen tegen
fel licht. Als het donker wordt gebeurd het omgekeerde: straalsgewijs lopende spiertjes in de
iris trekken samen waardoor de pupillen verwijden. Deze regeling van de hoeveelheid licht
die door de pupil het oog binnenkomt, heet de pupilreflex.
Een adequate prikkel is een prikkel waarvoor een zintuig geschikt is. Een zintuigcel reageert
pas op een prikkel boven een minimale sterkte van die prikkel: de drempelwaarde. Alleen
boven de drempelwaarde reageert de zintuigcel. Dat heet het alles-of-niets principe.
Licht dat op een zintuigcel in het netvlies valt, veroorzaakt een chemische reactie, waarbij
pigment in de zintuigcel afbreekt. Dat levert een reactie op in de zenuwcel die met de
zintuigcel verbonden is. De informatie gaat naar de hersenen, die de impuls-informatie
verwerken. Het netvlies heeft twee typen zintuigcellen: kegeltjes en staafjes. Met de
kegeltjes kun je kleuren waarnemen. Er zijn drie typen kegeltjes, elk een ander pigment
(rood, groen, blauw). Wanneer een bepaalde lichtkleur verschillende kegeltjes op een plek
tegelijk activeert, combineren de hersenen de informatie tot één kleur. In de gele vlek
koppelt elk kegeltje naar een eigen zenuwcel. Dat geeft een scherp beeld in de hersenen.
Naar de randen van het netvlies toe zijn meerdere kegeltjes verbonden aan dezelfde
zenuwcel. Dat levert een vager, onscherp beeld op.
Wanneer het gaat schemeren komt er minder licht op het netvlies, waardoor de kegeltjes,
met hun hoge drempelwaarde, niet meer reageren. Een ander type zintuigencellen, de
staafjes, werken nog wel dankzij hun lage drempelwaarde. Staafjes werken in grote
groepen. Zo’n groep is aangesloten op dezelfde zenuwcel. Door omzetting van staafjesrood
ontstaan impulsen die je hersenen vertalen in grijstinten.
Als je bijziend bent dan zie je in de verte niet scherp maar van dichtbij wel. Bijziendheid
ontstaat doordat de lichtbreking in het ook te sterk is of doordat de oogbol te lang is.
Negatieve lenzen/brilglazen helpen mensen die bijziend zijn in de verte ook scherp te zien.
Verziende mensen kunnen voorwerpen veraf wel goed zien, maar van dichtbij niet. Voor
dichtbij kijken is de oogbol te kort of de lichtbreking te gering. Het beeld bij hen is scherp
achter het netvlies. Positieve lenzen/brilglazen bieden een oplossing. Vanaf het veertigste
jaar neemt de elasticiteit van de ooglenzen af. Dan is de bolling van de ooglenzen niet groot
genoeg meer als de lensbandjes verslappen.