Hoofdstuk 1: Communicatie
- communicatie = alle gedrag, verbaal en non-verbaal, in de aanwezigheid van andere, waarvan we
ons bewust zijn.
- 3 redenen om te communiceren:
Lichamelijke behoefte: bijv. voedsel, onderdak, veiligheid, seks
- middelen die daarvoor gebruiken: andere mensen, geld, werktuigen, materialen
- als deze biologische behoeftes zijn bevredigd komen andere motieven
Interpersoonlijke: ontwikkelen zich bij de baby, ontstaan uit lichamelijke behoefte: kind
koppelt aandacht aan voedsel
Maatschappij communicatie: om te kunnen zogen voor voeding/onderdag/veiligheid
- samenwerken in en tussen groepen is daarbij vereist
Procesmodel van communicatie
De boodschap
minstens 2:
1. Inhoudelijke laag: letterlijke betekenis
2. Relationele laag: A. Hoe de inhoud begrepen moet worden
B. hoe de zender zichzelf ziet C. hoe hij de relatie ziet
D. en de ontvanger? E. hoe hij wil dat ontvanger reageert
Referentiekader: hun begrip van de wereld kennis, ervaring, gevoelens, bedoelingen, waarden,
vooroordelen, zicht op situatie
- mensen vormen ideeën vanuit dit referentiekader deze ideeën zetten zich om in boodschappen
Zender + ontvanger hebben beperkingen in begripsvermogen door:
woordenschat,
vermogen beeldend weer te geven,
grammaticale vaardigheden,
lichaamstaal
grootste beperking: betekenissen zitten niet in woorden maar in mensen, woorden of zinnen zijn
immers geen voorwerpen! Het gaat altijd om geluiden of afbeeldingen die symbolisch zijn.
- non- verbaal tegen verbaal: non-verbaal wint altijd, omdat men dit belangrijker vindt omdat dit
relationeel is, en omdat het vaak onbewust gebeurd, waardoor het moeilijker is je ware gevoelens te
verbergen
SOCOVA - boek Communiceren
, Vertalen en terugvertalen gebeuren 2 dingen: interne ruis en selectieprocessen
- interne ruis:
verward denken; onafgemaakte of onlogische gedachten en vaagheid
psychologische ruis: vooroordelen en stereotypen
(bijv. als je denkt ‘wat een dom blondje’, komen boodschappen niet over)
semantische ruis: slechte taak bijv. andere taal of slecht Nederlands
- selectieprocessen:
selectief uitzenden
de zender vertelt/schrijft om de ander te plezieren / manipuleren
selectieve kennisname
kies voor info die eigen mening bevestigd of het gevoel voor eigen waarde versterkt
ook info die niet welkom is maar wel nuttigs of belangrijk
selectieve aandacht
is nodig om warboel van signalen om te zetten in info die je begrijpt en kunt
verwerken bijv. in de trein waar iedereen praat kan je toch een gesprek voeren
selectieve waarneming
mensen geven betekenis aan binnenkomende informatie
betekenis zit in mensen: als woorden meerdere betekenissen hebben, kiezen we
voor een betekenis die past bij de situatie
selectief onthouden
informatie die niet past bij eigen overtuigingen of woorden vergeet je sneller
selectief aanvaarden
mensen weigeren onwelkome feiten te accepteren of zwakken ze af
selectief met anderen over dingen praten
je kiest wat je vertelt
3 factoren om kans op succes bij interpersoonlijke communicatie:
1. verbaal en non-verbaal zenden dezelfde boodschap
2. communicatie in dezelfde cultuur/subcultuur
3. voortdurend feedback: maakt verduidelijking en aanpassing van de boodschap mogelijk
Het kanaal
- 5 soorten: zien/horen/ruiken/aanraken/voelen
keuze van deze 5 maakt onderdeel uit van de boodschap (the medium is the message)
- kanaalruis = signalen van buitenaf
De situatie
- waar: de omgeving bepaalt voor een deel waar je over praat en hoe
- in welke (sub)cultuur: elke samenleving heeft naar regels, rituelen, normen en waarden ook
spelregels voor communicatie
- op welk moment: tijd spreekt bijv. wel in werktijd, ander in vrije tijd
- met wie: je hebt met iemand iets te maken als je communiceert
vooroordelen zijn bepalend over hoe je met die gene praat
- met welke omstanders: bijv. dat zeg ik je wel als we alleen zijn
SOCOVA - boek Communiceren