Kennisclips klinisch redeneren
Week 1:
Kennisclip 1: verschil tussen palliatieve en curatieve zorg
Palliatieve zorg: richt zich op het verminderen of voorkomen van klachten en problemen
tijdens je laatste levensfase. Er is aandacht voor lichamelijke klachten en voor psychische
en sociale problemen.
- Doel: behoud/verbetering kwaliteit van leven
- Behandeling van ziekte indien mogelijk en alleen na afweging voor- en nadelen
- Overeengekomen reanimeerbeleid
- Zorg op maat
- Wisselende ADL afhankelijkheid
- Uiteindelijk: gericht op kwaliteit van sterven
Curatieve zorg: alle zorg die erop is gericht om ziekten en kwalen te genezen. Curatieve
zorg richt zich zowel op acute als chronische lichamelijke aandoeningen.
- Doel: genezen
- Behandelen
- Maximaal reanimeerbeleid
- Procollaire zorg
- ADL tijdenlijk afhankelijk
- Uiteindelijk: integratie in persoonlijke en sociale leven
Kennisclip 2: begrippen en thema’s bij palliatieve zorg
Curatieve fase: genezing
Palliatieve fase: kwaliteit van leven
Terminale fase: kwaliteit van sterven
4 dimensies:
Lichamelijke dimensie - Fysieke symptomen worden volgens geldende richtlijnen en
inzichten behandeld, waarvan op basis van kennis en kunde gefundeerd mag
worden afgeweken en waarbij behandeling is afgestemd op de individuele patiënt.
pathofysiologisch: het mechanisme dat tot het symptoom leidt
sensorisch: de gewaarwording van het symptoom
functioneel: de gevolgen van het symptoom voor het fysiek funtioneren
Psychische dimensie - De zorgverlener heeft samen met de patiënt en diens naasten
aandacht voor de psychische gevolgen van een levensbedreigende aandoening of
kwetsbaarheid en de aanwezigheid van eventuele psychiatrische symptomen.
affectief: de emotionele problemen die ontstaan door, samengaan met of van
invloed zijn op het symptoom
cognitief: begrip van het symptoom en gedachten hierover
Sociale dimensie - De zorgverlener staat samen met de patiënt en diens naasten stil bij
hun sociale context zodat aan hun doelen, wensen en behoeften tegemoet
gekomen kan worden, sterke kanten beunt kunnen worden en het welbevinden
van de patiënt en diens naasten kan worden vergroot. De culturele achtergrond
van de patiënt, diens naasten en bijbehorende gemeenschap worden herkend,
erkend en verkend en gerespecteerd gedurende het zorgtraject.
gedrag en interactie met de eigen omgeving
functionele gevolgen van het niet meer kunnen vervullen
van rollen in het eigen sociale systeem
Existentiële (spirituele) dimensie: De patiënt en diens naasten
ervaren aandacht voor wat voor hen van betekenis is en
ontvangen passen ondersteuning bij spirituele en existentiële
vragen en behoeften.
gedachten, gevoelens en vragen die het symptoom
oproept ten aanzien van de persoonlijke zin- en
betekenisgeving die verbonden zijn met het
ziekteverloop en het levenseinde.
,Thema’s:
Kwaliteit van leven
- Gefocused op lichamelijke, sociale en psychische aspecten
Symptoommanagement
- Specifieke symptomen (pijn, misselijk, benauwd, moe)
- Ondervangen/ onderdrukken dragelijk maken
Multidimensionele zorg
- Alle dimensies (4)
Zorg voor cliënt en naasten
- Rouwproces
- Schuldgevoelens om te delen
Anticiperen en proactieve zorgplanning
- Op tijd gesprekken voeren over wat iemand te wachten staat
- Beslissingen nemen (wensen)
Automonie
- Zelf beslissen over behandelingen
- Grenzen aangeven
Kennisclip 3: spectrum van palliatieve zorg
Spectrum:
Stadium 1: Markering palliatieve fase
Ziektegerichte: Kwaliteit van leven te
handhaven/verbeteren. Onderliggende ziekte te behandelen. Levensverlenging
kan ook een doel zijn, maar wordt afgewogen tegen kwaliteit van leven.
Symptoomgerichte palliatie: Kwaliteit van leven te handhaven/verbeteren.
Symptomen te verlichten of te voorkomen.
Stadium 2: Meer ziektegericht dan symptoomgericht
De ziekte wordt behandeld zonder dat genezing mogelijk is.
Stadium 3: De focus ligt op het verlichten en onder controle houden van de symptomen.
Door de voortschrijdende ziekte verzwakt de cliënt en wordt hij minder mobiel. De
symptomen die onder controle waren verergeren en er kunnen nieuwe klachten of
problemen ontstaan. In deze fase worden beslissingen rondom het levenseinde
genomen, bijvoorbeeld het wel of niet toepassen van behandelingen of het wel of
niet reanimeren of het wel of niet naar het ziekenhuis gaan bij een calamiteit.
Stadium 4: palliatie in de stervensfase
In deze fase verschuift de aandacht van kwaliteit van leven naar kwaliteit van
sterven. Deze fase duurt meestal slechts een paar dagen, de laatste dagen voor
het overlijden.
Stadium 5: nazorg
De nazorg voor naasten na het overlijden van de cliënt wordt meestal ook gezien
als onderdeel van de palliatieve zorg. De naasten hebben tijd en ruimte nodig om
het overlijden van hun dierbare te verwerken. Soms hebben ze behoefte aan
ondersteuning, denk hierbij aan gesprekken.
Kennisclip 4: markering en ziektetrajecten bij palliatieve zorg
Markering:
Suprise question: in hoeverre zou het mij
verbazen als deze zorgvrager binnen een jaar is
overleden?
Antwoord: nee, dan start je met palliatieve zorg.
Ziektetrajecten:
A. Plotselinge en snelle achteruitgang
B. Geleidelijke achteruitgang met tussentijdse ernstige episodes
C. Langdurige, geleidelijke achteruitgang
,Week 2:
Klinisch redeneren bij pijn
Kennisclip 1: Wat is pijn
Een onplezierige, sensorische en emotionele ervaring die gepaard gaat met feitelijke of
mogelijke weefselbeschadiging of die beschreven wordt in termen van een dergelijke
beschadiging. (bijvoorbeeld stekend of brandend)
Kennisclip 2: Pijn meten
Je vraagt mensen een een cijfer te geven voor hun pijn. Je gebruikt hierbij een
cijferschaal of bijvoorbeeld zoals hieronder:
1. No pain
2. Hurts a Little
3. Hurts even more
4. Hurts a lot
5. Hurts as much as possible
Ervaring met pijn kan dit overschaduwen. Je moet daarom ook vragen hoe dragelijk de
pijn is. Vaak wordt er ook gekeken nar veelvuldig wrijven op dezelfde plek, onrust en
gezichtsuitdrukking. Dit wordt bijvoorbeeld meer gebruikt bij kinderen of ouderen die niet
goed meer kunnen communiceren.
Kennisclip 3: Pijnverwerking en medicatie
1. Transductie – een prikkel van buitenaf wordt vertaald naar een signaal wat onze
hersenen kunnen begrijpen
2. Transmissie – het signaal wordt naar onze hersenen gebracht
3. Hersenverwerking – het signaal wordt verwerkt door de hersenen (meerdere
stukjes hersenen) tot een subjectieve ervaring van pijn
Neuropatische pijn – pijn afkomstig van beschadigde zenuwcellen
Pijnmedicatie
- Grijpt een of meerdere stappen van de pijnverwerking in
- Transductie
o Paracemtamol
o NSAID (bv. ibuprofen)
- Hersenverwerking
o Opioïden (bv. Morfine)
o Antidepressiva
Kennisclip 4: Psychische en sociale invloeden op pijn
Verwachtingen - Informeren over pijn
- Ideeën van mensen over pijn kunnen angst voeden
- Informatie over ingreep van belang
o Klinische kennis
o Procedure kennis
o Ervaringskennis
- Informatie over pijn van belang
o Basiskennis over pijn
Aandacht - Door de aandacht weg te halen van de pijn, kan pijn verminderd worden. Dit
is wel afhankelijk van de angst voor de pijn.
Stemming – mensen die vrolijk zijn of positief voelen, hebben in de regel minder last van
pijn.
Sociale invloed
- Uitingen van pijn kunnen gemoduleerd worden afhankelijk van de sociale context
- Wie zich bedreigd voelt door een ander voelt meer pijn, maar toont dit minder.
, Psychosociale interventies
- Verwachtingen bespreken en informeren
- Afleiding helpen zoeken
- Positieve stemming bevorderen
- Geborgen gevoel scheppen
Spiritualiteit, zingeving, levensbeschouwing
Kennisclip 1: Introductie: spirituele ervaringen
Kennisclip 2: Spiritualiteit – Verpleegkunde - CanMeds
De gehele mens:
- Lichaam
- Geest
- Sociale omgeving
- Spiritueel
Het spirituele gaat over…
- Existentiële uitdagingen zoals levensvragen over zin, lijden en dood,
verzoening en vergeving, hoop en wanhoop, liefde en vreugde e.d.
- Normatieve overwegingen en houding t.a.v. wat er voor ieder het meest toe
doet zoals de verhouding tot zichzelf, familie, vrienden, werk, natuur, kunst en
cultuur, ethiek en het leven zelf.
- Religieuze overwegingen en bronnen zoals geloof, overtuigingen, gebruiken
en relatie met god en het absolute.
Bachelor of nurisng 2020
- canMEDS-rol 1: zorgverlener
attitude: houdt in haar handelen rekening met de wensen en behoeften van de
zorgvrager en diens naasten
- canMEDS-rol 3: samenwerkingspartner
attitude: houdt rkening met waarden en normen, wensen en gewoonten,
gevoelens, persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van de zorgvrager en
diens naasten
- canMEDS-rol 4: reflectieve EBP-professional
vaardigheden: kan ethische vragen en zingevingsvraagstukken herkennen,
benoemen en hanteren, bespreken met collega’s en zorgvrager en hen daarin
begeleiden.
En wat heb je dan in huis als verpleegkundige?
- Je kent en begrijpt het begrip spiritualiteit en de impact ervan op lichamelijke en
geestelijke gezondheid.
- Je kent de opvattingen van de belangrijkste wereldreligies, levensbeschouwingen
en culturen in relatie tot gezondheid, ziekte en dood
- Je kan luisteren en reageren op de unieke spiritualiteit van iedere zorgvrager, een
betekenisvolle dialoog aangaan en spiritueel behoeften / nood herkennen
- Je kan reflecteren op eigen waarden een opvattingen en herkennen dat deze
anders kunnen zijn dan die van anderen.
- Je bent open, benaderbaar en respectvol voor spiritualiteit en toont een betrokken
en empatische aanwezigheid.
- Je bent je bewust van je eigen rol en beperkingen, toont de moed om je
kwetsbaar op te stellen en de bereidheid tot samenwerking
Kennisclip 3: Definiëring spiritualiteit
‘Spiritualiteit is de dynamische dimensie van het menselijk leven die betrekking heeft op
de manier waarop personen (individueel zowel als in gemeenschap) zin, doel en
transcendentie ervaren, uitdrukken en/of zoeken en waarop zij zich verbinden
met/verhouden tot het moment, zichzelf, anderen, de natuur, het betekenisvolle en/of
het heilige’