Digestie
Hoorcollege 2 – Vorm en functie kop I
Processen – mechanisch proces: kauwen, slikken, mengen
- secretie van verteringssappen: klieren en cellen van de
lever/pancreas/ect
- enzymatische afbraak van nutriënten
- absorptie over de darmwand, is vaak actief transport
- uitscheiden, veel verschil in mestsoort door verschil in
voeding
Mond
Een carnivoor heeft een grotere opening en een ander gebit.
De wangzakken kunnen voedsel vasthouden en opgeblazen worden tegen
vijanden.
De mondholte: vestibulum oris (buccaal en labiaal) + cavum oris proprium
Deze ontwikkeld zich uit het stomodeum en ecto-endodermale membraan
(oropharyngeale membraan).
De Cavum oris
Het cavum oris proprium
is de ruimte tussen de
tanden waar de tong zich
bevindt.
De Arcus palatoglossus
loopt van het gehemelte
(palatum) tot de tong
(glossus), deze geven de
overgang naar de keelholte
aan.
Deze pup heeft een open gehemelte,
waardoor het eten er via de neus weer uit komt.
Dentitie/tanden
Aan het gebit is het dieet van het dier te zien.
Homodont: de gebitselementen zijn gelijk van vorm en functie
Heterodont: de gebitselementen zijn verschillend van vorm en functie.
- snijtanden: I (dentes incisivi)
- hoektanden: C (d. canini)
- valse kiezen: P (d. premoralis)
- ware kiezen: M (d. molares)
1
,Digestie
Tandwisselingen
Monophyodont: geen voorgaande of opvolgende dentitie.
Diphyodont: twee tandwisselingen, melkgebit en een blijvend gebit.
Polyphyodont: meerdere tandwisselingen gedurende het hele leven.
De tanden wisselen op twee manieren, of verticaal of horizontaal. Bij
olifanten is het wisselen horizontaal en worden de gebitselementen er aan
de voorkant uitgedrukt.
Duur van groeiperiode
Elodont: voortdurende groei, hierbij vormt geen wortel.
Anelodont: heeft een beperkte groeiperiode.
Lengteverhouding tussen kroon en wortel
Hypsodont: lange anatomische kroon met een relatief korte wortel.
Brachyodont: volwassen tanden en kiezen hebben wortels die langer zijn
dan de anatomische kroon.
De klinische kroon is het deel van de kroon die te zien is en de
anatomische
kroon is alles in
zijn geheel.
Opbouw van de tand
Het glazuur (1) wordt aangemaakt tijdens het vormen van de
kroon en kan daarna niet meer hersteld worden. De dentine (2)
wordt gevormd door de pulpa en is een meer hoornachtige
structuur (ivoor) en dus veel zachter dan het glazuur.
Het cement (3) is zachter dan de dentine en zorgt voor een stevig
aanhechtingspunt van de tand. De pulpa (4) bevat vele
bloedvaten en zenuwen en geeft het hele leven secundair dentine
af, waardoor de pulpa langzaam verdwijnt.
De paradontale ligamenten (5) zijn vastgehecht aan het
cement en houden de tand op zijn plek. De aveolus (tandkas) (6) is sterk
geïnnerveerd en gevasculariseerd.
Glazuur is hard, email en wit en bestaat voor 96% uit anorganische
kalkzouten. Het tandvlees verdikt om voedsel tegen te houden. Verder is
het niet geïnnerveerd of gevasculariseerd.
2
,Digestie
Dentine is het tandbeen en is gelig van kleur door voeding. Het is
aanwezig in de wortel en de kroon en bestaat voor 70% uit anorganisch
materiaal. Verder bevat het kleine kanaaltjes met zenuwuiteinden en
bloedvaatjes vanuit de pulpa, waardoor het uiterst gevoelig is.
Cement bekleed de wortel en lijkt op bot. Het bestaat voor 50% uit
anorganisch materiaal.
Pulpa (en wortelkanaal) eindigen in de apex. Hierin zitten: odontoblasten,
fibroblasten, collagene vezels, bloedvaatjes, lymfevaatjes en
zenuwweefsel.
Anelodont -> Brachyodont vs. Hypsodont
- relatief korte kroon - relatief lange kroon
- relatief lange wortel - relatief korte wortel
- nauw wortelkanaal - wijd wortelkanaal
- groeien een korte periode - groeien een lange periode
Hypsodont
De kroon is eerst omgeven door glazuur, maar dit dringt in het
occlusievlak en vormt een holte (infundibulum) dat opgevuld wordt met
cement. Er vormen richels op het occlusievlak door het verschil in
hardheid van de materialen die voor de slijtage zorgen.
Kiesvormen
Secodont: 1 ‘verlengde’ knobbel, schaargebit, knipkiezen
(hond, kat)
Bunodont: meerdere knobbels, knobbelkiezen voor pletten
(varken, mens)
Selenodont: glazuurrichels, ½ maanvormig, maalgebit
(herkauwer)
Lophodont: glazuurrichels (grillig), maalgebit (paard), hoektanden alleen
bij mannelijke dieren.
Gebitontwikkeling
Er is proliferatie van het mondslijmvlies epitheel, wat verdikt en
hoefijzervormig wordt. Deze verdikking groeit in het onderliggende
mesoderm en vormt de tandlijst waarin de tandknoppen vormen. De
tandknoppen stulpen in tot tandklokjes die het glazuur van de tand
vormen (ectodermaal). Binnen dit klokje verdikt het kaakmesenchym tot
tandpapil waaruit zich dentine en pulpa gaan vormen (mesodermaal). Het
tandklokje en de tandpapil samen vormen de tandkiem.
3
,Digestie
Door glazuurformatie verschuiven de ameloblasten naar de periferie,
waarna ze in atrofie gaan en geen glazuur meer gevormd wordt. De
odontoblasten trekken zich terug naar de tandpapil en laten kanaaltjes
achter, deze blijven wel gedurende het hele leven dentine vormen.
Daarnaast ontstaat de tandkiem voor de permanente tand uit de lamina
dentalis en verdwijnt de verbinding tussen het emailorgaan en het
oppervlak. De ontwikkeling van de tandwortel begint bij de aanstaande
doorbraak en zet zich voort totdat de tand in een rij staat met de
omgevende elementen.
Dit zijn doppen, restanten van de melkkiezen
bij paarden.
Ze kunnen soms op de permanente kies blijven
zitten en de groei beperken, waardoor ze
verwijdert moeten worden.
Verschijnselen zijn: slecht eten en morsen door
pijn van de
punten, bij paarden rond de 3 jaar.
Kaakgewricht (articulatio temporomandibularis)
De gewrichtsoppervlakken zijn niet congruent en passen dus niet goed op
elkaar. Er zit een kraakbeen discus (discus articulatris) tussen, waardoor
de gewrichtsholte verdeeld is in een groot dorsaal en een kleiner ventraal
deel.
Er is een scharnierbeweging tussen de onderkaak en de discus en er zijn
schuifbewegingen mogelijk tussen de schedel en de discus.
Herbivoren hebben een dikke discus en carnivoren een dunne en is bij de
kat zelfs afwezig.
Tussen de Processus artivularis mandibulae en de Facies articularis van het
Os temporale:
- hond: gewricht in verlengde van de kiezenrij, dus bij sluiten van de bek
4
,Digestie
een
schaar/scharnier beweging voor de knipfunctie.
- herkauwers/paard: gewricht meer dorsaal, dus bij sluiten de hele
tandenrij op elkaar voor
de maalfunctie.
Speekselklieren
Ze houden de mond vochtig en beschermen de mondmucosa. Er wordt
een voedselbolus gevormd en er is een geringe vertering.
- Glandula parotis
- Gl. mandibularis
- Gl. sublingualis (mono- en polystomatica)
- Gl. buccalis (paard, varken en herkauwer)
* Gl. zygomatica (hon den kat)
* Gl. molares (kat)
Mandibularis en parotis zijn de grootste en
vooral actief tijdens het eten. De wat
kleinere klieren zijn altijd actief en houden
de mond vochtig.
Parotis – onder het oor
Sublingualis – onder de tong
Mandibularis – bij de kaakomslag
Buccalis – bij de jukboog
Hoorcollege 3 – Vorm en functie kop II
De pharynx zit achter de archus
palatoglossus met daarachter de keelholte.
Het is de overgang van de mond- en neusholte en ontstaat uit het eerste
deel van de oerdarm.
Het is verdeeld in de nasopharynx, oropharynx en de laryngopharynx.
Nasopharynx (1)
- craniaal tot de choane
- ventraal palatum molle en arcus palatopharyngeus
Oropharynx (2)
- craniaal arcus palatoglossus
- dorsaal palatum molle en arcus palatopharyngeus
- caudaal epiglottis
Laryngopharynx
- tussen epiglottis (strottenklepje) en oesophagus
Het ostium intrapharyngeum is de opening tussen de
nasopharynx en de oropharynx.
Een voedselbrok wordt over de epiglottis gestuwd en vloeistof erlangs via
een gootje (resessus periformis) naar de slokdarm.
Oesophagus
Bestaat uit dwarsgestreept en/of glad spierweefsel en is bekleed met
5
, Digestie
slijmvlies. Het heeft een slijmvliesbekleding en verschillende namen per
locatie in het lichaam: pars cervicalis, p. thoracalis en p. abdominalis.
Er zijn twee sphincters: UES = upper (cranial) esophageal sphincter, m.
cricopharyngeus
LES = lower (caudal) esophageal sphincter,
cardia maag
Door deze kringspieren kan er geen voedsel meer terug na het doorslikken
en er wordt zo geen lucht aangezogen.
Slikken
Dit is een goed gecoördineerde beweging, waarbij de ademlucht en het
voedsel gescheiden blijven. De slikreflex is opgedeeld in fases:
- orale fase (vrijwillig), vorming van de spijsbrok
- pharyngeale fase (reflexmatig), passage van de pharynx en kruising
met ademwegen
- oesophageale fase (reflexmatig), transport door de slokdarm richting
de maag
Orale fase
1. Er wordt een langwerpig spijsbrok gevormd tussen de tong en het
gehemelte;
2. De mondspleet wordt gesloten;
3. De tong rolt af naar achter (m. mylohyoideus: mondbodem omhoog)
(m. hyoglossus: tong naar caudaal en
beneden)
4. Verplaatsing van de voedselbrok naar caudaal;
5. Krachtige contractie van de m. mylohyoideus;
6. Voedsel in de pharynx.
Pharyngeale fase
1. 0,3 seconden, erg kort omdat je geen lucht kan krijgen;
2. M. mylohyoideus blijft gecontraheerd, waardoor voedsel niet terug kan;
3. Palatum molle naar dorsaal + contractie van voorste keelsnoerders
(ostium intrapharyngeum wordt verkleind);
4. De larynx wordt naar voren en onderen getrokken, de tongwortel
afgeschermd;
5. Aanspannen van de stembanden voor afsluiting van de trachea;
6. Contractie van de keelsnoerders, intrapharyngeale druk stijgt en
daardoor bolus in de
oesophagus.
Oesophageale fase
1. Relaxatie van de UES;
2. Pharynxmusculatuur trekt de ingang van de slokdarm actief open;
3. De bolus passeert de sfincter, daarna een sterke contractie van de UES;
4. Contractie van de slokdarmsfincter zet zich voort als een peristaltische
golf over de
6