Beroepsethiek social work
Hoofdstuk 1:
Cognitief: Wat is waar? -> Feiten
Normatief: Wat is goed? -> Normen en waarden
Subjectief: Wat is waarachtig? -> Gevoelens
Waarden zijn collectieve voorstellingen omtrent het goede leven en de goede maatschappij. Normen
zijn handelingsvoorschriften over wat wij in een bepaalde situatie behoren te doen of te laten.
Worden via opvoeding, de media en onderwijs aangereikt in een bepaalde cultuur. Morele waarden
zijn culturele waarden.
Normen zijn regels die dikwijls van waarden zijn afgeleid. Waarden zijn de doelen in ons leven,
normen zijn de wegwijzers daar naartoe.
Moraal is het geheel van opvattingen, beslissingen en handelingen waarmee mensen uitdrukken wat
zij behoorlijk vinden. Ethiek is de reflectie op het morele handelen. Ethiek is niet het actief handelen
in de praktijk, maar de reflectie daarop. Het kritisch kijken naar die praktijk en daarbij analyseren en
kritische vragen stellen. Ethiek heeft te maken met overtuigingen en voorkeuren.
Ethiek: bewustwording en verbreding van perspectief door reflectie
Moraal: Morele waarden en vaak botsende normen in de praktijk
Descriptieve ethiek: het beschrijven van normen en waarden in een praktijksituatie. Je neemt geen
standpunt in, maar vertelt hoe iemand in die situatie moreel handelt.
Morele keuzes baseer je op je geweten.
Volgens Kohlberg kun je morele oordelen bewust ontwikkelen bij kinderen door in iedere fase de
juiste stimulans te geven. Deze ontwikkeling verloopt in 3 fasen
1. Preconventioneel stadium: straf en beloning staan centraal
2. Conventioneel stadium: de groep staat centraal
3. Postconventioneel stadium: keuze van eigen waarden
Normen en waarden spreken niet alleen via het geweten maar ook via wetteksten, gedragsregels,
beroepscodes, verkeersregels.
Moreel relevante situatie: Niet genoeg dat er normen en waarden in het spel zijn, maar er moet een
zekere mate van vrijheid in handelen zijn. Bij een moreel relevante situatie moet sprake zijn van
wilsvrijheid.
Zingeving is zoeken naar de grond van je bestaan, naar de rode draad die jouw leven tot een eigen
verhaal maakt. Voorbeelden zijn: humanisme, socialisme, islam, protestantisme of katholicisme. Het
is belangrijk dat een open staat voor deze zoektocht van mensen. In grote lijnen kan je daarin de
volgende elementen onderscheiden:
1. Wie ben ik?
2. Wie zijn voor mij belangrijk?
3. Hoe ga ik om met pijn, lijden en geluk?
4. Wat zijn mijn normen en waarden?
, 5. Hoe sta ik in de samenleving?
6. Hoe ziet mijn toekomst eruit?
7.
Bestaansethiek bevat uit 3 duidelijke aspecten:
1. Ondeelbaarheid van het bestaan
2. Normen die kunnen worden ingezet van interactie in hulpverlening
3. De persoon van de sociaal werker is essentieel onderdeel van het proces
Moreel dilemma: als je moet kiezen tussen 2 handelingsalternatieven, die beide zijn verbonden aan
voor jou essentiële waarden. Kiezen tussen 2 kwaden. De keuze voor het minst kwade. Wat je ook
kiest, je voelt je er niet prettig bij.
Moreel probleem: als we het besef hebben dat we handelingsmogelijkheden hebben, minder
vertwijfeling.
Moreel issue: wanneer een morele relevante situatie geen handelingsdruk heeft. Morele situaties
waarover je met collega’s van gedachten kunt wisselen zonder directe handelingsdruk.
Hoofdstuk 2:
Gevolgenethiek: gaat uit van de gevolgen van je handelen. De gevolgen worden gewogen aan de
waarde welzijn en genot. Het vermijden van pijn. Er wordt gekozen voor het alternatief dat het
minste schade oplevert en het meeste geluk oplevert voor zoveel mogelijk mensen. Wat levert het
meeste nut op? Deze manier van redeneren wordt utilisme genoemd.
Problemen hierbij zijn:
1. Afwegingen moeilijk te maken
2. Verleiding om ‘het doel heiligt de middelen’ toe te passen erg groot
3. De veronderstelling dat geluk gelijk (kwantitatief) te verdelen is over mensen. Geluk en
verdriet zijn moeilijk in kwantitatieve termen te vertalen en tegen elkaar af te wegen.
4. Benadering met weinig zicht op toekomst
Filosoof Peter Singer is een actuele vertolker van het utilisme, die uitgaat dat een handeling goed is
als deze nut heeft en het lijden vermindert van het grootste aantal wezens met gevoel.
Volgens filosoof Kant mag je een ander mens nooit alleen als middel gebruiken, maar steeds als een
doel in zich zelf. Hij stelde we waardigheid van de mens centraal. Als hulpverlener mag je een client
nooit alleen als een object van zorg zien, maar moet je hem steeds als een eigen menselijke persoon
zien met allerlei eigenschappen/menselijke behoeften.
Kant heeft het universaliteitprincipe: Wat gij niet wilt wat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.
Jezelf de vraag stellen of iedereen in een dergelijke situatie zoals jij zou handelen. Je moet niet alleen
volgens een bepaald beginsel handelen, maar ook volgens dat beginsel willen handelen. Als je het
beginsel volgt, omwille van iets anders dan het beginsel zelf, heeft je handelen geen morele waarde.
Als de intentie goed is, en je zet alles in om het te realiseren, maar het lukt toch niet, dan heeft je
handelen wel morele waarde. Als je handelt volgens een wet die je jezelf hebt opgelegd, handel je
autonoom. Dan handel je volgens Kant vrij. Heteronoom wordt bepaald door factoren die buiten
onszelf liggen.