Zes psychologische stromingen en één cliënt. Alie Weerman
H.1.1 Verschillende visies op dezelfde problematiek.
Er is nooit een uitsluitende neurobiologische oorzaak gevonden voor een psychiatrische stoornis. Er
is sprake van een dynamische wisselwerking tussen genetische kwetsbaarheid en omgevingsfactoren.
Bovendien zijn hersenen plastisch; zij kunnen aanpassen aan veranderde omstandigheden.
1.2. Verschillende visies gedemonstreerd
Hbo'ers zijn interactief, ook wel eclectisch werken genoemd, zij passen bruikbare onderdelen uit
verschillende psychologische stromingen toe, maar mogen geen psychiatrische diagnoses stellen.
Verschillende componenten van het psychisch functioneren:
De ontwikkelingscomponent: gaat in op de manier waarop iemand zich in de loop van zijn
leven heeft ontwikkeld. Hierbij is sprake van biologische rijping, omgevingsinvloeden en
iemands innerlijk.
De neurobiologische component: verwijst naar onze genetische aanleg in wisselwerking met
onze omgeving.
De affectieve component: wordt gevormd door onze gevoelens en emoties en de manier
waarop wij hiermee hebben leren omgaan. (ken je jouw gevoelens, kun er over praten etc.)
De cognitieve component: bestaat uit denkprocessen en alles wat daarmee samenhangt,
zoals het functioneren van ons geheugen, waarneming en aandacht. Deze verlopen vaak
onbewust.
Het gedragscomponent: de manier waarop we ons gedragen en hoe we dat geleerd hebben.
De interpersoonlijke component: de manier waarop we omgaan met anderen, relaties en
scheidingen. (Heeft te maken met veilig of onveilige hechting eigen jeugd).
De systemische component: verwijst naar de sociale systemen waarin we leven of waarin we
zijn opgegroeid, zoals het gezin, familie en het sociale netwerk.
Er zijn verschillende verklaringen voor de effecten van psychotherapie. Slechts 15% van de
verbeteringen van de cliënt zijn volgens Lambert toe te schrijven aan specifieke therapeutische
technieken. De rest wordt verklaard door andere zaken. (vinden van werk, een relatie krijgen,
verhuizing, sociale steun etc.) Volgens een nieuw onderzoek door Norcross is slechts 8% van de
verbeteringen van de cliënt toe te schrijven aan de behandelmethode. Hieruit volgt dat cliënten wel
wat aan de therapie hebben, maar dat vooral zaken daarbuiten een grote invloed hebben op de
kwaliteit van hun leven.
H.3. Psychodynamische benaderingen (PDB)
3.1. Inleiding
Freud ontwikkelde de psychoanalyse, waarbij een patiënt op een ligbed lag en alles vertelde wat in
hem opkwam. Freud ondersteunde de patiënt om de onbewuste zaken toe te laten in het bewuste.
Hierdoor heeft de patiënt meer controle over het eerdere onbewuste. Later veranderde dit in de
,psychoanalytische therapie, waarbij de patiënt en therapeut tegenover elkaar zitten en er meer
interactie tussen beiden was.
De verschillende vormen van psychodynamische therapie hebben wat overeenkomsten:
Ze gaan ervan uit dat patiënten vaak niet weten waarom ze iets doen.
Ze gaan ervan uit dat onbewuste gevoelens en wensen een rol spelen.
Ze gaan ervan uit dat ze complexe gevoelens hebben weggestopt of er juist overspoeld door
worden zonder het te begrijpen.
Ze gaan ervan uit dat de problemen voornamelijk voortkomen uit vroegere kindertijden. (er
wordt een ontwikkelingsperspectief gehanteerd).
Er is sprake van 'overdracht' wanneer we vroegere gedragspatronen en problemen herhalen bij
personen die daar niks mee te maken hebben. We dragen dan iets over van vroeger op nu, wat vaak
onbewust gebeurt. Dat is te verklaren door ons 'innerlijk werkmodel': we hebben vroeger niet
geleerd om met bepaalde gevoelens en situaties om te gaan en weten nu niet wat we ermee aan
moeten. Hierdoor belanden we in vicieuze cirkels. Er wordt ook wel gesproken van een 'unfinished
business syndroom': het niet afmaken van emotionele zaken in je verleden.
Het doel van psychodynamische therapie is het leren aan patiënten om beangstigende en onbekende
gevoelens toe te laten, ze te benoemen, begrijpen en ermee om kunnen gaan. Dit wordt
'affectregulering' en 'mentaliseren' genoemd. Ook is het doel om ongezonde patronen te verbreken
voor in de toekomst.
3.2. De theorie van Freud
Een 'conversiestoornis', is een onbegrijpbare stoornis die zich uit in lichamelijke uitvalverschijnselen,
zoals verlamming, blindheid of doofheid. Toch kwam Freud erachter dat deze blokkades verdwenen
als de patiënt begreep en ervoer wat er aan de hand was.
Freud ging ervan uit dat letterlijk elke gedachte een betekenis had, die zou kunnen verwijzen naar
onbewuste processen. Ook alle stoornissen zouden ergens symbool voor staan. Ook is volgens hem
niets toevallig, dus hij probeerde overal de betekenis van te achterhalen.
Als we ons ontspannen kunnen onbewuste zaken naar boven komen. Dromen bevatten symbolen
van onbewuste wensen, gevoelens en herinneringen, aldus Freud. Ook werd Freud beïnvloed door
de evolutietheorie van Darwin, want hij zag mensen als dieren die worden voortgedreven door
natuurkrachten die uiteindelijk zijn gericht op overleving van de soort. Alleen kost het de mens
moeite om zijn natuurlijke seksuele en agressieve driften goed te laten verlopen.
Volgens De Wolf zijn er 4 verschillende modellen, met verschillende uitgangspunten die tot
verschillende soorten therapieën leiden binnen de psychoanalyse:
1- Het driftmodel: (freud) problemen uit het verleden zijn niet opgelost en herleiden tot seksuele en
agressieve driften.
2- Het objectrelatiemodel: benadrukt de eerste relaties in de vroege kindertijd en de manier waarop
deze relaties 'verinnerlijkt' zijn (een deel van onszelf zijn geworden).
3- Het zelfpsychologisch model: tekorten uit de kindertijd worden benadrukt, zoals het tekort aan
aandacht. Deze leiden tot een zwak zelfgevoel en daarmee identiteit.
,4- Het interactioneel model: legt de nadruk op problematische conflicten tússen mensen en niet op
intrapsychische (innerlijke) conflicten. Problemen worden verklaard vanuit een diepliggend
interactieschema in de persoon, die is ontstaan in de kindertijd. Je ziet hier zowel cognitieve
theorieën (cognitief schema) als systeemtheorieën (sociaal systeem) terug.
Het driftmodel: (Freud) de mens wordt voortgedreven door seksuele en agressieve driften. De
seksuele drift, het libido, is een levensdrift dat werkt volgens het 'lustprincipe': gericht op
behoeftebevrediging. De (seksuele) levensdrift betreft alles wat gericht is op genieten en creatieve
expressie. Als we deze drift onderdrukken, resulteert dat is gespannenheid: dof, depressief en doods.
De agressieve drift is echter een destructieve drift gericht op de dood. Elk mens wordt constant
geleid door een levens- als doodsdrift.
3.2.1. Het driftmodel: 'es', 'ego' en 'superego'
Driften zijn blinde, aangeboren, biologische krachten. Ook wel het 'es' genoemd. Ieder mens heeft
het, alhoewel elk mens sterker of minder sterk op lichamelijke behoeftes reageert. Het 'es' is
bepalend voor ons temperament. Vlak na onze geboorte, worden we volledig geleid door driften:
een baby wil immers dat zijn behoeften onmiddellijk bevredigd worden. Het is de basis van ons leven
en wordt daarom ook wel een primair proces genoemd. Als de ouders niet direct in de behoeftes van
een baby voorzien, wordt de baby gefrustreerd. Betrouwbare ouders helpen het kind om deze
frustratie aan de ene kant te begrenzen, maar het kind aan de andere kant geven wat hij nodig heeft.
Zo leert de baby zijn behoeften uit te stellen.
Om frustraties te leren verdragen, moet het kind een 'ik' of wel 'ego' ontwikkelen dat sterker is dan
het 'es', de driften. Ouders moeten het kind zorg en aandacht geven én grenzen bieden. Een
negatieve situatie heeft dan een minder grote invloed op het kind, omdat hij leert dat de grenzen en
frustraties niet levensbedreigend zijn. Een sterk ego is belangrijk voor het balanseren van de driften
en kan kiezen voor bevrediging op lange termijn I.p.v. korte termijn.
Binnen onze persoonlijkheid ontwikkelt zich in de kindertijd ook nog het superego. Het superego
bevat geboden en verboden die vanuit de omgeving onderdeel van onszelf zijn geworden
(geïnternaliseerd). Ook bevat het superego ideaalbeelden over wie zouden moeten zijn.
Zowel impulsen en wensen vanuit het 'es' als het 'superego' oefenen druk uit op ons ego. Het 'es' wil
namelijk bevrediging, wat het 'ego' moet regelen. Ook wil het 'superego' aan allerlei eisen voldoen,
wat het 'ego' moet regelen. We zijn ons niet bewust van de invloed van die krachten. Toch tonen zij
zich vaak in onbegrijpelijke emoties en stoornissen.
Samenvattend:
Es: de aangeboren biologische behoeften, zoals de agressieve en seksuele driften.
Ego: staat in contact met de buitenwereld en controleert het innerlijk; bemiddelaar.
Superego: het geweten en het ideaal-ik.
, 3.2.2. Ontwikkelingsfasen van 'es', 'ego' en 'superego'
Freud onderscheidde 5 fasen wat betreft de dynamiek tussen 'es', 'ego' en 'superego' :
1. De orale fase: de orale fase is de babytijd. De driften worden bevredigd door de mond
(drinken, sabbelen, bijten). Als er een tekort is aan een behoefte (liefde, aandacht etc.)
kunnen de babybehoeften blijven domineren, vanwege onverzadigbare behoeftes.
2. De anale fase: de anale fase is de periode van zindelijkheidstraining. Het kind leert zijn eigen
wil, gedrag en ontlasting onder controle te houden. Dit is ook wel de koppigheidsfase'. Het
kind moet naar evenwicht zoeken tussen zijn eigen wil en die van de omgeving (ouders).
Hierin ontwikkelt het ego zich.
3. De fallische/oedipale fase is de kleutertijd, waar het geslachtsverschil centraal staat. Het
kind richt zich op volwassen rollen en imiteert volwassenen. De fantasie komt tot bloei en
het superego wordt gevormd. Zo kunnen kinderen jaloers worden op de speciale band
tussen hun vader en moeder. Het oedipuscomplex staat centraal: het jongetje wil met
moeder trouwen en ziet vader als rivaal. Wanneer de vader grenzen stelt, internaliseert het
jongetje de geboden en verboden van vader en imiteert hij zijn gedrag: ontstaan superego.
Vrouwen zouden willen winnen van moeder en zijn zoals vader. Meisjes zouden jaloers zijn
op mannen, aldus Freud. Dit noemde hij 'penisnijd'. Mocht er iets in deze fase niet goed
gaan, kan dat problemen leveren voor latere liefdesrelaties.
4. De latentiefase: in de latentiefase is er wat psychodynamiek betreft wat meer rust: het kind
richt zich op de buitenwereld, school en leeftijdsgenoten.
5. De genitale fase: de genitale fase is de puberteit + adeloscentieperiode (tot 23jaar). Onder
invloed van hormonen en culturele verwachtingen worden driften en conflicten weer
actiever en kunnen opnieuw actueel worden in bv. relaties en werk.
In het geval er conflicten uit verschillende fasen niet goed is opgelost, kunnen ze je jarenlang
hinderen. Er kan dan een terugval (regressie) optreden naar eerdere fasen. Als er sprake is van
'fixatie' in een bepaalde fase, ben je overgeleverd aan behoeften en gedragingen uit eerdere fasen.
Je ego heeft er dan te weinig controle over. Een inhaalslag maken is echter mogelijk.
3.2.3. Afweermechanismen
Als er iets misgaat in de kindertijd, worden er vaak slechtere aanpassingstrategieën ontwikkelt. We
ontwikkelen 'afweermechanismen' om gevoelens van angst onder de oppervlakte te houden.
Verschillende afweermechanismen:
Verdringing: allerlei angstwekkende wensen, gedachten en impulsen worden weggestopt,
maar blijven invloed uitoefenen bijvoorbeeld via dromen of psychische en lichamelijke
klachten.
Ontkenning: feitelijke zaken worden ontkend omdat ze te beangstigend zijn. Ons ego kan
dan de emoties die de werkelijkheid oproept niet hanteren. Je ziet de werkelijkheid niet
onder ogen.
Reactieformatie: een angstwekkende impuls wordt 'onschadelijk' gemaakt door het
tegengestelde ervan in het bewuste toe te laten. Zo doe je bijvoorbeeld vanuit boosheid
extra aardig tegen iemand of je lacht om een pijnlijke situatie. Dit stelt het superego gerust.