Gedragswetenschappen
Uitgewerkte leerdoelen
Periode 1 – week 1
Je kan aangeven waar de psychologische wetenschap zich op richt.
De psychologische wetenschap richt zich op het gedrag van de individuele mens. Het legt vooral de
nadruk op emoties, denken en gedrag.
Het richt zit op mens die zich somber, vrolijk, angstig etc. voelt.
Ze willen weten van de individuele mens: hoe denken ze? (wat voor gedachten) / wat voor emoties
heeft iemand? / Wat voor gedrag gaan ze vertonen?
Je kan beschrijven waarom kennis van de psychologie belangrijk is voor verpleegkundigen.
Goede omgang met patiënt is net zo belangrijk als injecteren.
Het begrijpen van gedrag is erg belangrijk zodat je kan inspelen op het gedrag van een patiënt.
Je kan inleven en indenken waarom iemand zich gedraagt zoals hij/zij doet.
Als professioneel verpleegkundige reageer je niet op grond van je eigen eerste impulsen, maar op
grond van kennis en ervaring die je in de loop van je opleiding doet, en waarmee je je ontwikkelt tot
een professioneel beroepsbeoefenaar.
Je kan aangeven wat de systematiek in de psychologie is wat betreft het verkrijgen van kennis.
Psychologie is een wetenschap kennis wordt verkregen op een systematische manier. Een
uitspraak of theorie moet wetenschappelijk onderzocht en bewezen zijn, voordat je een bepaalde
uitspraak of theorie tot wetenschappelijke kennis kan rekenen.
Je kan de geschiedenis van de psychologie in hoofdlijnen weergeven.
De psychologie als wetenschap bestaat nu ruim 100 jaar.
Beginpunt van wetenschap psychologie: de opening van eerste psychologische laboratorium (1879)
Wilhelm Wundt is gestart met doen van experimenten op gebied van psychologie.
In begin 20e eeuw: mensen geloofden in ‘frenologie’ = leer van vorm van schedel, in het bijzonder de
schedelknobbels, zoals ‘talenknobbels’. Nu is bewezen dat het geen invloed heeft.
Je kan beschrijven wat de nature-nurture kwestie inhoudt en wat de huidige opvattingen
hieromtrent zijn.
Nature = Gedrag en ontwikkeling van mens is aangeboren, wordt beïnvloedt en gestuurd door
biologische factoren.
Nurture = Gedrag en ontwikkeling van mens is aangeleerd, door omgevings- en
ervaringsfactoren beïnvloedt en gestuurd.
Menselijk gedrag en menselijke ontwikkeling zijn het resultaat van een voortdurende interactie
tussen aanleg en omgeving.
Voorbeeld: Is een angstig persoon angstig opgevoed of is diegene angstig aangeboren?
Huidige opvatting: combinatie van nature en nurture.
Je kan aangeven wat er onder een ‘stroming’ in de psychologie wordt verstaan.
Stroming = een bepaalde invalshoek van een psychologische vorm. Ze bestuderen allemaal het
menselijk gedrag maar ze doen dit vanuit verschillende uitgangspunten en mensvisies.
, Periode 1 – week 2: Psychodynamische benaderingen
Je kan de verschillende uitgangspunten van de psychodynamische benaderingen beschrijven.
Ervaringen zijn niet goed verwerkt en weggestopt in het onderbewuste.
Ons gedrag wordt bepaald door onbewuste processen.
De processen zijn onbewust omdat ze in bewuste vorm voor de persoon te bedreigend zijn.
De structuur van persoonlijkheid bestaat uit het ‘es’, het ‘ego’ en het ‘superego’.
Es, superego en buitenwereld staan op gespannen voet met elkaar niet oplosbaar.
Het es is onbewust.
Het ego en superego zijn gedeeltelijk onbewust: we weten vaak niet wat we bij onszelf afkeuren
en waar we mee bezig zijn.
Het ego moet bemiddelen tussen dynamiek van es, superego en buitenwereld.
Om angsten die de onbewuste dynamiek met zich meebrengt onder controle te houden, heeft het
ego afweermechanismen ontwikkeld.
Afweermechanismen kunnen ontwikkeling bevorderen of blokkeren.
Elk gedrag heeft betekenis en verwijst op een of andere manier naar ons onbewuste: niets is
toevallig.
Problemen worden beter hanteerbaar als er doorleefd inzicht in onbewuste conflicten.
Onbewuste conflicten hebben meestal een lang verleden en stammen uit onze kindertijd.
Onbewuste conflicten hebben neiging zich steeds te herhalen: ze worden steeds op nieuwe
personen en situaties overgedragen.
In psychoanalytische therapie kunnen deze conflicten worden opgeroepen doordat ze worden
overgedragen op een zich neutraal opstellende therapeut, of doordat er woorden aan gegeven
worden.
Doordat de therapeut datgene wat cliënt zegt, wat betekenis voorziet en de patiënt het
onbekende en angstwekkende alsnog toelaat, doorleeft en leert kennen, vermindert het lijden
van de patiënt en leert de patiënt een duidelijker verschil ervaren tussen binnen- en
buitenwereld.
(NIET UIT HET HOOFD, MAAR BEGRIJPEN)
Je kan de theorie van Freud en het driftmodel van de psychodynamische benaderingen
beschrijven.
Het driftmodel stelt dat de mens wordt voortgedreven door seksuele en agressieve driften.
Seksuele drift (libido) is levensdrift, een positieve drift die is gericht op genieten werkt volgens
‘lustprincipe’. Het is gericht op behoeftebevrediging. Door deze levensdrift hebben we zin in het
leven. Het onderdrukken van deze drift leidt tot gespannenheid/depressiviteit.
Het driftmodel bestaat uit ID (ES) – EGO (ICH) – SUPEREGO (UBERICH).
- ID (ES): de driften = blinde, aangeboren, biologische krachten. Het is onbepaald. Het bepaalt
(duiveltje) ons temperament.
Na onze geboorte worden we geleid door driften: baby wil zijn behoefte meteen
bevredigd hebben.
- EGO (ICH) Het ‘ik’, dat de ID de baas is.
Het moet ontwikkeld worden door het kind (realiteitsprincipe).
Het balans tussen ID en SUPEREGO.
- SUPEREGO Dit bevat geboden en verboden die vanuit de omgeving zijn geïnternaliseerd zij
(UBERICH) zijn onderdeel geworden van onszelf.
Het is het ideaalbeeld (aanngeleerd), geweten.
We houden ons hierdoor aan normen en waarden.
, Het ‘id’ wil bevrediging ‘ego’ moet dat regelen ‘superego’ wil aan allerlei eisen voldoen: dat
moet het ‘ego’ ook regelen.
Samenhangende begrippen: onderbewuste / frustratietolerantie / gevolgen van te ‘klein/groot’
superego / psychoanalyse / holding.
Je kan de ontwikkelingsfasen van het Id, Ego en Superego uitleggen.
De dynamiek tussen ‘id’, ‘ego’, ‘superego’ ontwikkelt zich in aantal fasen in kindertijd.
Ontwikkelingsfasen Leeftijd Wat houdt het in?
Orale fase 0 – 1,5 Babytijd.
Bevrediging van driften zijn gericht op het ontvangen via de mond.
Liefde en aandacht.
Als baby te weinig heeft ontvangen, blijven babybehoeften domineren.
Anale fase 1,5 – 3 Periode van zindelijkheidstraining periode waarin het kind een eigen wil
krijgt en zijn ontlasting onder controle leert houden.
‘koppigheidsfase’ kind moet evenwicht zien te vinden tussen eigen wil en die
van omgeving (ouders).
Ego ontwikkelt zich.
Ouders moeten het kind de ruimte geven om zélf controle te leren uitoefenen
binnen bepaalde grenzen.
Ouders te slap/streng: problemen met netheid, regels, gierigheid.
Fallische fase 3–6 De kleutertijd geslachtsverschil staat centraal.
Oedipuscomplex centraal: jongetje wil met moeder trouwen.
Electracomplex centraal: meisje wilt zijn zoals vader (penisnijd)
Vaderfiguur moet aanwezig zijn regels stellen en liefhebben.
Rivaliteit wordt opgelost door identificatie (vorming superego).
Onvoldoende identificatie gevolgen voor rolgedrag en relatievorming.
Latentie fase 6 – 12 Rustigere tijd wat psychodynamiek betreft is er wat meer rust.
Het kind kan de blik meer op buitenwereld richten en aandacht besteden aan
school en leeftijdsgenoten.
Genitale fase 12 – 23 Puberteit en adolescentieperiode.
Driften en conflicten weer actiever bij aangaan van volwassen rollen, onder
invloed van hormonen en culturele verwachtingen.
Je kan uitleggen wat er onder afweermechanismen verstaan wordt, en weet de verschillende
mechanismen, en kan deze mechanismen koppelen aan patiënten gedrag.
Angstige herinneringen/impulsen/conflicten bevinden zich in ons onderbewuste. Een
afweermechanisme houdt gevoelens van angst onder de oppervlakte.
Voordeel gebruik afweermechanismen: het helpt je minder angstig te zijn.
Nadeel gebruik afweermechanismen: het kost veel energie.
Afweermechanismen wordt pas probleem als er veelvuldig minder werkzame afweermechanismen
gebruikt worden en als de persoonlijke ontwikkeling erdoor wordt geblokkeerd.
Afweermechanisme Wat houdt het in?
Verdringing Angstwekkende wensen, gedachten, impulsen wordt weggestopt, maar blijven wel invloed
uitoefenen. (bijv. via dromen of psychische klachten)
Je kropt het allemaal op in het onbewuste en zal op een minder gezonde manier toch
uitkomen.
N: energie uit id kan niet weg.
Ontkenning Feitelijke zaken worden ontkend omdat ze te beangstigend zijn.
Bij ontkennen zie je de werkelijkheid niet onder ogen.
Iemand wordt geconfronteerd met moeilijke gedachten en persoon spreekt dan tegen deze
feiten.
V: nuttig bij ernstige ziekten, bescherming tegen feiten.
Reactieformatie Hierbij wordt een angstwekkende impuls ‘onschadelijk’ gemaakt door het omgekeerde ervan
in het bewuste toe te laten.
Je kunt een belangrijke relatie mee in stand houden en je hoeft je negatieve gevoelens erover