Ziekteleer Digestie
7.2.1 - Slikproblemen
Dysfagie is het moeizaam of pijnlijk slikken. Er kan iets mis zijn door een corpus
alienum, een morfologische afwijking of een functionele afwijking.
Verschijnselen: speekselen, kokhalzen, overdreven slikproblemen, meerdere
slikpogingen per voedselbrok, voedselverlies uit de mond, regurgiteren, pijnlijk
slikken, neusuitvloeiing en hoesten. Verder is er afwijkend eetgedrag.
Lichamelijk onderzoek: geen duidelijke afwijkingen, maar bij keelinspectie wel
laesies en tumoren.
Diagnostiek: slikfilms en een elektromyogram (EMG), afwijking palpabel bij paard.
Vaststellen met een sonde, maar gevaarlijk door perforatie en kan er niet mee
verwijderen, dus liever met röntgen of endoscopie. Corpus alienum met spoed
verwijderen.
Dehydratie, vermagering en een longontsteking als het eten in de longen komt.
7.2.2 - Braken en regurgiteren
Braken is actief opgeven van de maaginhoud door kokhalzen en een actieve
samentrekking van de buikspieren. Verschijnselen: speekselen, likken van de
lippen en loze slikbewegingen.
Er treedt een relaxatie van de cardiasfincter van de maag op en een retrograde
peristaltiek van het duodenum. De braakreflex ontstaat door prikkeling van het
braakcentrum direct of indirect.
Voedsel braken, bloed braken en fecaal braken geeft aan dat het MDK een
afwijking heeft.
Chronisch braken ontstaat bij een passageblemmering en fecaal braken bij
darmbelemmering.
Regurgiteren overgeven zonder actieve braakbewegingen van de inhoud van
de maag, slokdarm of de farynx. Uit de maag als door een stenose van de pylorus
de cardiasfincter niet goed functioneert door aangeboren afwijkingen of bij
overvulling. Uit de slokdarm of farynx door anatomische afwijkingen en
functionele afwijkingen. De epiglottis is niet gesloten, omdat het plotseling
gebeurd, waardoor er vaak voedsel de longen in komt.
Paarden, konijnen en cavia’s kunnen niet braken door de cardia, waardoor
paarden alleen bij hoge uitzondering braken en het via de nasofarynx en de neus
naar buiten komt. Bij herkauwers wordt er voedsel met de voormagen en de
mond uitgewisseld bij het herkauwen op eenzelfde manier, al laten jonge dieren
het soms uit de mond vallen ‘braken’.
Er kan soms maaginhoud uit de lebmaag naar de voormagen komen onder
pathologische omstandigheden (reflux van de lebmaaginhoud). Vaak is de
voedselpassage door de pylorus vertraagd of geblokkeerd (achterste stenose).
Voorste stenose is bij passage van de boekmaag en de netmaag.
Pathofysiologie van braken
Het braakcentrum ligt in het dorsale deel van de formatio reticularis en kan
indirect getriggerd worden via de ‘chemoreceptor trigger zone’ (CRTZ) die op de
4e hersenventrikelbodem ligt.
Deze ontvangt chemische verbindingen en geeft deze door (bacteriële
endotoxinen of uit medicijnen ect., ureum). Ook kan het centrum getriggerd
worden door een afferente zenuwbaan van het autonome zenuwstelsel (angst,
evenwichtsorgaan, tumoren). Direct ook door hypoxie.
Vanuit de organen via de parasympatische banen in de nervus vagus en efferente
terug naar de maag. Ook het buikvlies kan signalen doorgeven bij bv. rek of een
ontsteking (peritonitis).
1
,Ziekteleer Digestie
Braken kan worden tegen gegaan met anti-emetica die de activiteit van het
braakcentrum onderdrukken. De neurofysiologische achtergrond bepaald wel
middel gebruikt wordt.
7.2.3 - Diarree
Pathofysiologie van diarree
Diarree heeft een toegenomen defecatiefrequentie of een afwijkende consistentie
met een toenemend volume. Jonge dieren op de melk hebben gele pasteuze
feces. De diarree zorgt voor snelle uitdroging en elektrolyten tekort.
De darm
De darmvilus bestaat uit bloedvaten, lymfevaten, ondersteunend bindweefsel en
epitheelcellen (enterocyten). In de dikke darm zijn geen villi, alleen maar crypten.
De netgevormde enterocyten zorgen voor secernatie, daarna absorberen ze,
waarna ze afgestoten worden in het lumen (48-72 uur). Er is een borstelzoom
met een aanhechtende en absorberende functie waarin de verteringsenzymen
zijn opgenomen (lactasen, peptidasen).
In het duodenum zitten weinig bacteriën die in het jejunum (0-10 13/ml) per
milliliter langzaam toenemen (streptokokken, enterokokken, Lactobacillus-species
en coliforme bacteriën).
In het ileum neemt het aantal sterk toe (103-107/ml) met Bacteriodes en
Clostridium.
Het caecum en colon van vleeseters heeft 10 10-1014/ml met Bacteriodes,
Lactobacillus spp. en Clostridium spp. In de darmwand zitten andere bacteriën
dan in het darm lumen.
De darmflora beïnvloed: de morfologie van het darmslijmvlies, de
farmacokinetiek, produceren vitaminen, remmen ziektekiemen en zorgen voor
fermentatie van plantresten.
Herkauwers in voormagen: Bacteroidetes, Firmicutes, Actimomycetes en
protozoën. Bij konijnen, kippen en paarden in het caecum en het colon en bij
alleseters in de maag en het caecum en colon.
Microbiota worden opgenomen uit het moederdier en de omgeving. Er is een
verandering in de darmflora als er van melk wordt overgegaan op vast voer,
scherpe reductie van enterokokken en coliforme bacteriën, die anaeroob zijn. De
dendritische cellen geven anti-inflammatoire stoffen die ervoor zorgen dat niet
alle ‘nieuwe voedingstoffen’ voor een immunologische reactie zorgen.
Kolonisatieresistentie ontstaat door de samenwerking van de darmflora en de
gastheer.
De microbiële flora vormt antibacteriële stoffen (H 2S en vluchtige vetzuren) tegen
pathogenen.
De darmwand vormt door die flora weer lysozymen, waardoor de hoeveelheid
bacteriën in de dunne darm gereguleerd wordt.
Verdere bacterieremmende stoffen uit de pancreas (exocrien) en galzuren. En
minder bacteriën door de strijd om voedingsstoffen en leefruimte.
Bij teveel onverteerd eiwit is er een vermeerdering van Clostridium perfringens
type C, waarvan de toxines schadelijk zijn voor de darmwand.
2
,Ziekteleer Digestie
De motiliteit van de darm wordt geregeld door het ENS dat onder invloed staat
van het autonome zenuwstelsel en uit twee plexussen bestaat, in de submucosa
(plexus van Meissner) en tussen de circulaire en longitudinale spieren (plexus
myentricus/Auerbach). Toename van de lengte van de spiervezels geeft een
hogere druk en een snellere peristaltiek.
Toename van de vezels vooral bij afgenomen absorptie, toegenomen secretie of
een combinatie.
Vochtabsorptie
Paracellulaire transport van water is de passieve diffusie door de ‘tight junctions’
tussen de enterocyten. Voor vochtabsorptie maken de enterocyten gebruik van
een Na+/K+-pomp die de elektrolyten over het membraan transporteert en zo
water meeneemt. Aan de basolaterale kant is ook diffusie van Cl- en CO 2 ionen.
Er is een hogere osmolariteit en dus een hogere hydrostatische druk, wat voor
verplaatsing van de isotone oplossing uit de laterale intercellulaire ruimte naar de
onderliggende weefsels zorgt.
In de dikke darm spelen vluchtige vetzuren een rol bij de waterabsorptie. Ze
dienen als substraat voor de ATP productie voor de Na/K-pomp.
Naast absorptie vindt er ook secretie plaats van speeksel en verteringssappen,
wat voor een continue beweging zorgt. Dunne darm vooral secretie en in de dikke
darm vooral absorptie van water. Normaal is de absorptie groter dan de secretie,
kleine verstoringen in dit evenwicht hebben ernstige gevolgen.
Diarree
Als er teveel vocht in de dikke darm komt (toegenomen ileocaecale flow) kan er
in de dikke darm meer absorptie plaatsvinden, zolang deze niet is aangetast,
maar als dit niet te compenseren valt ontstaat er diarree.
Vooral het paard heeft snel
3
, Ziekteleer Digestie
problemen met de absorptie in het colon door ontstekingen. Ook veulens hebben
er last van door instabiele microflora. Verstoring ontstaat door: malsecretie,
malabsorptie of maldigestie. Waarbij E.coli infecties veel invloed hebben bij
secretie.
Vaak helpt vermindering van het contact met de pathogenen door betere
hygiëne.
Stress kan de samenstelling van de darmflora beïnvloeden en ouderdom of jeugd
is de kolonisatieresistentie slecht. Bij zoogdieren hangt de immuniteit af van de
maternale immuniteit.
En lactogene immuniteit van de melk kan een rol spelen bij een onvoldoende
lage pH in de maag.
Overgevoeligheid tegen antigenen uit het voedsel kunnen darmbeschadigingen
geven en E.coli infectie veroorzaken.
Malsecretie
Er is een netto secretie door het evenwicht remming van het gekoppelde Na en
Cl transport en er is een verhoogde Cl-uitscheiding naar het darmlumen. Beide
wordt bereikt door activering van proteïnekinase, een verhoogde
calmodulineactiviteit of bij toename van vrije calciumionen in het cytosol.
Dit ontstaat door directe stimulatie van de entrocyt (bacteriële toxinen) of door
lekkage van vloeistof door tight junctions. De absorptie is hierbij niet verstoord.
Secretie bevorderende stoffen
Enterotoxinen die E.coli produceert en sommige stammen kunnen zich
aanhechten met adhesiefactoren aan de receptoren van enterocyten. Vooral bij
jonge dieren ontstaat er diarree, omdat deze geen brushborder hebben die de
enterocyten beschermen. Na hechting vindt vermeerdering en toxine secretie
plaats die de enterocyten aanzet tot secretie.
Thermolabiele (LT) enterotoxinen stimuleren de secretie door de adenylcyclase
activiteit te stimuleren, dus meer ATP tot cAMP (E.coli F4K88, cholera) en dus
verhoogde secretie die tot uitdroging en dood leidt.
Thermostabiele (ST) enterotoxinen stimuleren de secretie van de enterocyt door
guanylaatcyclase stimulering, dus meer GTP tot cGMP.
LT in de dunne darm kan degranulatie van enterochromaffinecellen induceren wat
5-HT vrijgeeft.
Dit maakt prostaglandine E2 vrij en activeert enterale neuronen die VIP
(vasoactief intestinaal peptide) aan enterocyten stimuleert.
In de villusloze dikke darm wordt de secretie gereguleerd door hormonen (VIP,
glucagon, neuropeptide Y, somatostatine en weefselhormonen). Bij ontsteking
geven ontstekingsmediatoren (prostaglandinen, leukotriënen en thromboxanen)
4