Fonetiek & Geluidsleer
(in het boek algemene fonetiek hoef je niet de kleine lettertjes te leren!!)
Week 2.
Fonetiek = De abstracte structuur van taal, de manifestatie van deze
structuren in fysiek waarneembare vormen zoals spraakgeluid.
Schriftsoorten:
Beeldverhaal: een plaatje is de voorstelling van de situatie, dus in
een plaatje staat een zin weergegeven.
Beeldschrift: een plaatje geeft een woord weer. Het maakt niet uit
welke taal je spreekt, iedereen begrijpt de plaatjes!
Woordschrift: De klank van een woord wordt gebruikt om de
betekenis weer te geven. (zoals een rebus)
Syllabeschrift: lettergreep-schrift. Je hakt een woord in stukjes, die
stukjes noem je een syllabe.
Alfabetisch schrift: Alle klinkers en medeklinkers hebben hun eigen
tekeningetje (de 26 letters).
Beeldschrift.
Syllabeschrift.
Zijn letters hetzelfde als klanken?
Nee, er zijn meerdere letters voor dezelfde klank. Voorbeeld: buigen-
juichen.
Maar ook meerdere klanken bij dezelfde letter. Voorbeeld: yoghurt-enzym,
rok-roken.
*Een foneem is de kleinste klankeenheid.
Fonetisch schrift: Dit is heel belangrijk om weer te geven wat er precies
gezegd wordt.
VB: een kindje uit je logopedie praktijk spreekt dag uit als daag, dan moet
je aan een andere logopedist via het schrift uit kunnen leggen hoe dit
kindje het daadwerkelijk uitspreekt.
Ieder foneem correspondeert met 1 symbool (juichen = J UI CH E N)
,Kijk voor het fonetisch schrift in de bijlage IPA.
Klanken op papier: http://ipa.typeit.org/full/
December - / desɛmbəʀ /. Er zitten dus 3 verschillende e’s in het woord
december!
Week 3.
De bouw en werking van de spraakorganen:
1. Het subglottale systeem (onder de stemspleet):
- Longen, Ribben/middenrif, (= Ademhalen)
- Glottale systeem, luchtpijp en strottenhoofd
Biologische functie
Luchtstromen
Spreken
2. Het glottale systeem
- Biologische functie
- Stemgeving
3. Supraglottale systeem (boven het strottenhoofd)
- klanken
Articulatie van klinkers en medeklinkers.
Klinkers = een vocaal of ook wel “vowels”
VB: a, e, i, o, u, aa, ee, ie, oo, uu, ei, oe
-Zonder obstakels (denk aan bangggggggggg en niet bij bank)
-Tweeklanken: au, ui.
Medeklinkers= consonanten (consonants)
met obstakels.
In de wijze van articulatie, plaats van articulatie en stemgeving.
In de wijze van articulatie (de wijze waarop de lucht naar buiten
komt) -->
Plosieven; hierbij komt de lucht vanuit de longen, de letters schieten
dan uit je mond zoals bij de volgende woorden: Poot, Boot, Tien,
Dien.
Fricatieven (behoorlijke hindering in de luchtstroom), zoals: Fiets,
Vee, Sok, Zee
Liquidae (is een soort vloeiklank en luchtstroom hindert nauwelijks)
zoals: Laat en Raad.
Halfklinkers, zoals (geen hindering, bijna een klinker): Jas, geeUW
Nasalen (worden geproduceerd met de neusholte, ze doen het niet
meer als je je neus dichtknijpt), voorbeelden: Maat, Naar, laNG.
Obstruenten: plosieven en Fricatieven
Approximanten: liquidae, halfklinkers
Sonoranten: liquidae, halfklinkers en nasalen
, Plaats van articulatie (de plaats in de mond waar de klank
geproduceerd wordt), zoals:
Bilabiaal (allebei de lippen) en labiodentaal (lippen en tanden).
Voorbeelden van woorden: Baal, Vaas, Maat.
Alveolair (bij de tandkas). Voorbeelden van woorden zijn: Dak, Lied,
Postalveolair/Palataal (achter de tandkas, het harde gehemelte).
Voorbeelden van woorden zijn: SJaal, Jas, laNG.
Velaar/uvulair/glottal (het zachte gehemelte, in de buurt van de huig
en glottis). Voorbeelden van woorden zijn: Kat, Hoed.
Stemgeving (met of zonder stembandtrilling), zoals:
- Met stembandtrilling, zoals: Zeef, Bad, alle klinkers zijn met
stemtrilling!
- Zonder stembandtrilling, zoals: Fee, Pad.
Coarticulatie en Assimilatie.
Coarticulatie:
Isolatie VS context (een P wordt anders door de letters die
erachteraan komen --> de golfvorm, tongmidden en lippen zijn
anders).
Coarticulatie (= klanken/articulatoren bereiden zich voor op wat nog
komen gaat).
Assimilatie:
Bij een gedetailleerde transcriptie neemt de ene spraakklank een
andere spraakklank over.
Voorbeeld: ontvangen;
/t/ is stemloos
/v/ is stemhebbend
Je spreekt niet iedere letter perfect uit, je spreekt het woord heel snel
uit wanneer je een gesprek voert. (postzegel spreek je uit als
“possegel”)
Distinctieve kenmerk (stemloos) wordt door de /v/ overgenomen van
de /t/.
Opdracht 2.
Doelwo lette fonem globale gedetaille kenmerk? van?
ord rs en transcrip erde
tie transcripti
e
Afdoen 6 5 /ɑ f d u n/ [ɑ v d u n ] De f wordt D
overgeno
men door
de d en
dat word
een T.
Badpak 6 6 /b ɑ t p ɑ [b ɑ p ɑ k] P
k/