Consumentensurplus: een meevaller voor de consument omdat de marktprijs
lager is dan de prijs die de consument voor het product wil betalen.
Producentensurplus: het verschil tussen de marktprijs en de prijs die een
producent minimaal voor het product wil ontvangen.
Substitutiegoederen: producten die elkaar kunnen vervangen. Bijvoorbeeld: Coca
Cola en Pepsi Cola of aardappelen en rijst. Substitutie is een ander woord voor
vervangen.
Complementaire goederen: producten die elkaar aanvullen. Bijvoorbeeld: koffie en
koffiemelk en motoren en benzine.
Normale goederen / primaire goederen: wanneer je inkomen stijgt ga je maar
een klein beetje extra van deze goederen kopen. Bijvoorbeeld brood en melk.
Inferieure goederen: wanneer je inkomen stijgt ga je minder van deze goederen
kopen. Bijvoorbeeld huismerkproducten.
Luxe goederen: wanneer je inkomen stijgt ga je in verhouding tot je inkomen
meer van deze producten kopen. Bijvoorbeeld zalm of luxe vakanties.
Marginale kosten: dit zijn de extra kosten van de productie van één extra product.
Marginale opbrengsten: dit zijn de extra opbrengsten van de verkoop van één
extra product.
Vaste kosten: deze kosten veranderen niet als de productie toeneemt/afneemt. De
maandelijkse huurkosten behoren bijvoorbeeld tot de vaste kosten.
Variabele kosten: deze kosten veranderen wel als de productie verandert. De
kosten voor onderdelen van een fiets horen tot de variabele kosten. Als er één fiets
extra wordt geproduceerd, moet je bijvoorbeeld één extra paar trappers hebben.
Volkomen concurrentie: veel aanbieders die een homogeen product aanbieden.
Iedereen verkoopt voor ongeveer dezelfde prijs.
Monopolistische concurrentie: veel aanbieders die een heterogeen product
aanbieden. Voorbeelden: kledingwinkels, restaurants en de markt van frisdrank.
Oligopolie: weinig aanbieders die een homogeen of heterogeen product
aanbieden. Voorbeelden: benzinemaatschappijen en de producenten van
smartphone’s. Deze aanbieders proberen in het algemeen te voorkomen dat ze
met elkaar op basis van de prijs gaan concurreren.
Monopolie: één aanbieder. Een monopolist heeft invloed op de prijs en wordt
daarom ook wel een prijszetter genoemd.
Prijsdiscriminatie: wanneer een aanbieder voor hetzelfde product aan
verschillende afnemers (vragers) een verschillende prijs rekent. Bijvoorbeeld bij
abonnementen waar je afhankelijk van je leeftijd korting op krijgt (bv als 65+er in
de trein)
Minimumprijzen: een door de overheid vastgestelde prijs. Dit is de minimale prijs
waarvoor het product wordt verkocht. Een hogere prijs mag dus wel, een lagere
prijs mag dus niet. Een mimimumprijs wordt ingesteld om de aanbieder te
beschermen.
, Maximumprijzen: een door de overheid vastgestelde prijs. Dit is de maximale prijs
waarvoor het product wordt verkocht. Een lagere prijs mag dus wel, een hogere
prijs mag dus niet. Een maximumprijs wordt ingesteld om de vrager te
beschermen.
Octrooi / Patent: het exclusieve recht (alleenrecht) tot het maken of verkopen van
een product of exploiteren van een uitvinding. Exploiteren betekent “gebruiken
met als doel winst te maken”.
Voorraadgrootheid: een grootheid die op een bepaald tijdstip wordt gemeten
(bijvoorbeeld de hoeveelheid spaargeld op je rekening).~
Stroomgrootheid: een grootheid die over een bepaalde periode wordt gemeten
(bijvoorbeeld de bijschrijvingen en afschrijvingen van je rekening in de maand
april)
Nominale rente: het rentepercentage dat je over je spaargeld ontvangt of over je
lening betaalt.
Reële rente: het nominale rentepercentage vermindert met de inflatie.
Private schuld: schuld van de private sector. De private sector bestaat uit de
consumenten, werknemers en ondernemingen.
Omslagstelsel: de werkenden betalen premies die direct worden gebruikt om de
uitkeringen van andere mensen te betalen. Zoals bij de Algemene Ouderdoms Wet
(AOW).
Kapitaaldekkingstelsel: een manier van sparen voor later, waarbij je tijdens je
werkzame leven geld opzij zet voor je eigen pensioen.
Balans: een overzicht van de bezittingen van een onderneming en de
vermogensbronnen waarmee de bezittingen zijn betaald (eigen vermogen en
vreemd vermogen). De balans is een momentopname en op de balans staan dus
voorraadgrootheden.
Resultatenrekening (winst- en verliesrekening): een overzicht van de
opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode. De
resultatenrekening geeft een overzicht over een periode en op de RR staan dus
stroomgrootheden.
Externe effecten: effecten van productie en consumtie die niet zijn meegenomen
in de verkoopprijs. Bijvoorbeeld milieuvervuiling bij vliegen, omdat de kosten voor
het opruimen van de milieuvervuiling niet in de prijs van een vliegticket zijn
verwerkt.
Meeliftgedrag: iemand die niet betaalt voor een collectief goed, maar wel van de
opbrengsten geniet. Bijvoorbeeld: iemand betaalt geen wegenbelasting, maar kan
wel profiteren van een goed onderhouden snelweg.
Collectieve dwang en het nut ervan (sociale normen en contracten): je wordt
door de overheid gedwongen mee te doen. Bijvoorbeeld om belasting te betalen.
Zelfbinding: een speler legt zich vast op een bepaalde keuze, bijvoorbeeld door te
zeggen dat hij geen uitverkoop houdt als de ander dat ook niet doet.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper tim111. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.