SAMENVATTING WETENSCHAPFILOSOFIE HOORCOLLEGES
Hoorcollege 1:
Wetenschapsfilosofie
Wat is wetenschapsfilosofie?
Wetenschapsfilosofie is de filosofische reflectie op wat wetenschap is, doet en aan kennis genereert.
We hebben wel een idee wat wetenschap is, maar geen helder antwoord. We gebruiken het woord
wel goed en kunnen mensen wijzen op foutief gebruik, maar wat is wetenschap nou precies?
Bijvoorbeeld: waarom vallen Stephen Hawkings beweringen over zwarte gaten binnen het domein
van de wetenschap en Joke Dammans beweringen over geesten niet, zowel zwarte gaten en geesten
zijn namelijk niet te zien?
Waarom wetenschapsfilosofie voor psychologen?
Psychologie is een wetenschap. Je hoort natuurlijk 1) (kennis) als academicus uit te kunnen leggen
waarom dat psychologie gezien wordt als een wetenschap. Daar heb je allereerst kennis voor nodig.
Je moet weten wat de verschillende antwoorden zijn die in de geschiedenis gegeven zijn op de vraag:
wat is wetenschap? Daarnaast 2) (kunde) moet je de vaardigheid hebben om kritisch te reflecteren
op vragen zoals: is psychologie wel een wetenschap? En is het terecht dat wetenschap het monopolie
heeft op kennisverwerving? Als laatste 3) (karakter) hoop je dat je door kritisch na te denken over
wat wetenschap is, en of psychologie een wetenschap is, dat je beter inzicht krijgt in psychologie als
wetenschap, waardoor je een betere wetenschapper wordt.
Epistemologie (kennisleer):
Epistemologie stelt 3 vragen:
1. Wat is (zekere) kennis?
2. Hoe kunnen we die kennis rechtvaardigen?
3. Wat is de bron van kennis?
Met betrekking tot deze kwesties zijn traditioneel 2 posities ingenomen:
1. Het rationalisme: echte kennis is afkomstig van de ratio, de rede, het verstand.
2. Het empirisme: echte kennis is afkomstig van de zintuigelijke ervaring.
! Het rationalisme en het empirisme antwoorden allebei ‘JA’ op de volgende vraag: ‘’kunnen we
echte kennis hebben?’’. Hiermee staan de rationalisten en empiristen tegenover de sceptici die
antwoorden ‘NIKS’ op de volgende vraag: ‘’wat weet je zeker?’’.
Scepticisme: ‘’er is geen kennis mogelijk’’
Socrates: staat op het marktplein en stelt aan allerlei mensen op het marktplein verschillende
vragen. Socrates stelt vraagtekens bij de gevestigde opvattingen. Hij stelt vragen zoals: ‘’hoe kom je
aan deze kennis?’’. Mensen op het marktplein (vooral jonge mensen) gingen naar huis met het idee
dat ze niks meer zeker wisten. Socrates werd hierdoor ter dood veroordeeld en moest uit de gifbeker
drinken (ook vanwege zijn atheïsme).
Uitspraak scepticisme: ‘’Perhaps the conclusion must even be that we do not know anything at all,
and never will’’.
Rationalisme: ‘’kennis is afkomstig van de ratio, rede en het verstand’’.
Centrale bewering: echte kennis komt voort uit het goed gebruiken van je verstand.
Geassocieerde bewering: nativisme: er bestaat ingeboren kennis.
Plato: Plato was een leerling van Socrates. Hij was het eens met Socrates over dat er geen oude
voorouderlijke goden bestonden maar was het niet eens met zijn idee dat er geen kennis mogelijk
was. Plato beweert dat de bron van kennis de ratio is. Hij zegt dat als je geboren wordt, je al je kennis
al hebt en dat je dus nooit nieuwe kennis opdoet. Anamnesis: leren is herinneren. Plato geloofde
namelijk in reïncarnatie. Plato meende dat je voor je geboorte alle echte kennis al had (die je
,vergeten bent bij je geboorte). Je ziel gaat als het ware van de ideeën wereld naar een lichaam op
aarde (dit is anders de opvatting die mensen hedendaags hebben over reïncarnatie). Als je doodgaat,
gaat je ziel weer terug naar de ideeën wereld.
Idee Plato:
Epistème: kennis van hoe dingen zijn.
Doxa: mening/overtuiging over hoe dingen zijn.
Bewering Plato: ‘’Kennis is een ware en gerechtvaardigde overtuiging.
Heraclitus:
Alles veranderd volgens Heraclitus continu. Panta rhei: alles stroomt. Als in onze wereld (de wereld
die we met onze zintuigen waarnemen) alles continu verandert, dan is er dus niets. Niks ‘IS’ er maar
alles ‘WORDT’. Hierdoor kunnen we enkel doxa verwerven en geen epistème. Heraclitus ging in op
Parmenides. Parmenides beweerde namelijk: ‘’alles wat echt is, is onveranderlijk’’, Heraclitus
beweerde op basis hiervan dus: ‘’niks is onveranderlijk, dus niets is echt’’. Dit leidt dus tot het
scepticisme. Plato beweerde op basis van Heraclitus en Parmenides dus dat als je je kennis baseert
op je zintuigen, je niet verder komt dan doxa.
Plato’s allegorie van de grot:
Plato wilde geen scepticisme en daarom ‘verdubbelde’ hij de wereld. Plato beweerde dat als je
kennis wil hebben van hoe de wereld is, je deze kennis dus niet kan verwerven aan de hand van de
wereld zoals wij hem waarnemen, omdat deze dus continu veranderd. Als je kennis wil opdoen van
de wereld zoals wij hem waarnemen kom je niet verder dan doxa. Er moet dus een wereld zijn waar
alles onveranderlijk is. Dit is de wereld van de ideeën en waar je ziel dus eigenlijk thuishoort. De
wereld zoals wij die waarnemen is dus eigenlijk een soort schaduw wereld.
Allegorie van de grot: mensen zitten opgesloten in een grot en kijken naar een
muur. Achter hen brand een groot vuur en tussen het vuur en de muur worden
voorwerpen omhoog gehouden die de gevangenen als schaduwen zien op de
muur. De schaduwen zijn het enige wat de gevangenen zien omdat ze niet
kunnen omdraaien naar de werkelijke voorwerpen. De gevangenen denken dat
wat ze zien echt is terwijl dit weerspiegelingen zijn van de werkelijke
voorwerpen. Hetzelfde is er aan de hand met ons als mensen. Wij leven in een
schaduwwereld waarvan we geloven dat alles echt is, maar dit is dus niet het
geval.
Hoe werkt dat ‘leren door te herinneren’?
Plato was een leerling van Socrates. Socrates heeft nooit iets opgeschreven, Plato juist wel. Plato
schreef in dialoog vorm waarbij meestal Socrates de hoofdpersoon was. In een bepaald dialoog was
Socrates in discussie met Meno, een land- en slaveneigenaar. Plato wil door middel van Socrates
laten uitleggen dat leren herinneren is. Meno gelooft het niet en wil weten hoe hij dat idee voor zich
ziet. Om het uit te leggen tekent in de dialoog Socrates (oftewel Plato) een vierkant in het zand met
hoeken ABCD. Socrates vroeg aan een slaaf of hij het vierkant 2x zo groot kon maken. De slaaf dacht
te weten hoe dit moest en maakte er het volgende vierkant van:
Vervolgens tekent Socrates lijnen door de diagonalen van de 4 vierkanten en maakt daar weer een
vierkant van:
,De slaaf reageert op Socrates: ‘’je hebt gelijk, ik zie het nu in met mijn verstand’’. Vervolgens zegt
Meno: ‘’ je hebt het goed uitgelegd Socrates, als je maar goed nadenkt kom je tot bepaalde kennis
die je je weer moet herinneren’’.
! Dit is natuurlijk onacceptabel. Socrates (oftewel Plato) legt de slaaf van Meno woorden in de mond.
Dit soort rationalisme is dus wel heel erg extreem. Descartes had een minder sterke versie (college
2).
Belangrijk: als er op het tentamen gevraagd wordt om het rationalisme uit te leggen leg dan niet de
nadruk op het nativisme waar Plato in geloofde. Descartes was ook een rationalist maar geloofde
zeker niet in de ideeënwereld van Plato. Probeer het dus in het algemeen uit te leggen.
Empirisme: ‘’kennis wordt opgedaan door je zintuigen’’
Centrale bewering: empiristen menen dat de bron van kennis de ervaring opgedaan via
zintuigelijke waarneming is. Dit is ook wel de common sense opvatting.
Geassocieerde bewering: als alle kennis uit de ervaring via de waarneming voortkomt, is er
geen ingeboren kennis. Kennis komt puur voort uit ervaring (Grieks: empeira, Latijn:
experienta).
Belangrijk: empiristisch empirisch. Empiristisch verwijst naar het empirisme (kennis komt voort uit
zintuigelijke waarneming) en staat tegenover het rationalisme. Empirisch verwijst naar het gebruik
van de wetenschappelijke methode en staat tegenover hypothetisch. Empirisch bewijsmateriaal voor
een theorie is dus het bewijsmateriaal dat verkregen is door observatie en experimenten.
Aristoteles: Aristoteles was een leerling van Plato. Aristoteles verwierp de twee-werelden theorie. Er
is slechts één wereld en die is met de zintuigen waar te nemen. Dit impliceert tevens een afwijzing
van ingeboren ideeën. De mens is een tabula rasa: in je geest zit nog geen kennis als je geboren
wordt. Aristoteles was de oprichting van het lyceum, waar hij zijn studenten al wandelend les gaf
(Grieks: Peripateo). Thomas van Aquino noemde het empiristische principe van Aristoteles later ook
wel het peripathische principe (het principe van de wandelaar), oftewel: niets is in het intellect dat
zich niet eerst in de zintuigen bevond.
Klopt Aquino’s interpretatie van Aristoteles?
Het belangrijkste bij Aristoteles’ epistemologie is inderdaad zintuigelijke waarneming. In die zin
kunnen we Aristoteles met recht een empirist noemen. Maar hij heeft wel wat rationalistische
elementen in zijn epistemologie.
Het rationalisme bij Plato en Aristoteles:
Bij Plato is bijvoorbeeld de (algemene) Idee Stoel een bestaande entiteit in de ideeënwereld.
Aristoteles verwerpt dit. Aristoteles neemt alleen de concrete, individuele dingen (de individuele
stoelen) waar. VRAAG: hoe komen wij dan aan een universeel, abstract begrip (dus het begrip ‘stoel’
dat van toepassing is op alle individuele stoelen). ANTWOORD: inductie (generaliseren): door een
aantal specifieke waarnemingen wordt een algemene conclusie herleidt (concreet algemeen).
Probleem met inductie: voorbeeldstelling: ‘’alle mensen zijn sterfelijk’’. Maar weet je zeker dat alle
mensen sterfelijk zijn? Je doet namelijk een aantal waarnemingen maar niet allemaal. Op basis van
de waarneming kan je niet zeggen dat ‘’alle mensen zijn sterfelijk’’ waar is, je hebt louter een
correlatie. Toch was Aristoteles van mening van ‘’alle mensen zijn sterfelijk’’ noodzakelijk waar was.
Aristoteles’ oplossing: inductie is slechts de eerste stap. Er is nog een tweede stap nodig. Je moet via
je onfeilbare intellectuele capaciteit van de geest (nous) inzien dat abstracties als ‘’alle mensen zijn
sterfelijk’’ noodzakelijk waarheden zijn. Dit is intuïtieve inductie. Dit is een rationalistisch element in
zijn epistemologie. Als Aristoteles eenmaal een algemene bewering gevonden had, dan was hij daar
, verder niet heel kritisch meer op. Dat is ook te begrijpen, want hij dacht dat hij via intuïtieve inductie
vastgesteld had dat die algemene bewering waar was.